Vlucht (deel 2)

‘Waar ben je mee bezig, Mathijs?’ vroeg ze streng.
‘Sorry,’ mompelde ik toen ik ging zitten.
‘Daar ben ik anders ook wel benieuwd naar. De laatste keer dat ik je zag was voor winkeldiefstal, maar het blijkt dat je jouw werkterrein een beetje verlegd hebt.’ Hij ging zitten.
Ik moest het hele verhaal weer opnieuw vertellen. De autokraken en tasjes liet ik achterwege.
‘Met wie deed je dit?’ vroeg mijnheer van Dalen.
Ik keek schuin naar een plek voor me op zijn bureau.
‘Mag ik raden?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Onze grote vriend Ricardo?’
Mieke zette grote ogen op. ‘Zie je die dan weer?’
Ik keek verbaasd naar de man voor me. Hij glimlachte.
‘Zijn ouders zijn hier geweest. Hij is niet thuis gekomen en neemt zijn telefoon niet op.’
Ik knikte alleen maar.
‘Die jongen is niet goed voor je, Mathijs.’
‘Hij is de enige die me begrijpt,’ zei ik dwars.
Meneer van Dalen glimlachte schamper. ‘Dat zal best. Maar hij wordt ook je ondergang. Vaste klant hier.’
Ik keek verbaasd.
‘Ik dacht al dat hij je dat niet zou vertellen. Maar weet je waar hij zit?’
‘Ik heb geen idee. Hij zei dat ze hem op stonden te wachten in de straat en toen is hij gevlucht. Daarna heb ik niets meer van hem gehoord.’
‘Heb je die mannen goed kunnen zien in dat huis?’
‘Die gezichten vergeet ik nooit meer.’
Ik gaf een beschrijving en meneer van Dalen fronste zijn wenkbrauwen. Hij pleegde een telefoontje waardoor er even later iemand binnen kwam met een grote envelop. Meneer van Dalen haalde er wat foto’s uit en legde ze voor me op tafel.
‘Bekenden?’ vroeg hij spottend.
Hij moet mijn geschrokken gezicht gezien hebben. De mannen uit het huis zaten er inderdaad tussen. Ik wees ze aan. Hij knikte.
‘Dan heb je inderdaad een probleem en heb je er goed aan gedaan hierheen te komen.’ Hij keek me even aan en viel toen uit. ‘Hoe heb je je ooit in kunnen laten met dat soort gasten? Dat is zo’n beetje de grootste criminele bende die er hier rondloopt. Internationale contacten. Deinzen nergens voor terug. Hoe heb je ooit zo stom kunnen zijn?’
Ik schrok van hem. ‘Ik had ze nog nooit eerder gezien. Rico regelde alles. Die kende ze ook niet. Hij kende alleen die man uit dat huis.’
‘We willen straks een officiële verklaring van je. We weten nu tenminste zeker wie we zoeken.’
‘En dan?’
‘En dan gaan we kijken wat we met jou moeten doen. Justitie kan niet lachen om drugshandel.’
‘Maar zoveel heb ik toch niet gedaan?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘En als je getuigd zal het allemaal ook wel meevallen. Maar terug naar dat internaat ga je voorlopig niet meer.’
Ik keek naar Mieke.
‘Dat denk ik ook niet. Waarom heb je dit ook gedaan, Mathijs? Het ging toch goed met je?’
Ik haalde weer een keer mijn schouders op. Van Dalen legde zijn hand op mijn schouder. Ik stond op en liep achter hem aan. Ik werd in een cel gestopt in afwachting van, ja van wat eigelijk? Ik sloot mijn ogen en besefte me dat ik in ieder geval veilig zat. Ik wel. Maar waar was Rico nou naar toe?

Na een uur kwamen de muren al op me af. Ik zat diep in de problemen. Alles kwam voorbij. Mijn ouders, mijn moeder op het station. Het internaat. Ricardo. Ik zuchtte. Wat haalde hij allemaal uit? Niemand wist waar hij zat. Ik keek een keer rond in mijn cel. Vaste klant hier. De lul. Dat had hij me nooit verteld. Ook niet dat hij al langer zaken deed met die gasten. Ik was bang, serieus bang. Ook al hoorde ik de voetstappen op de gang, ik schrok me kapot toen ik het slot van mijn deur hoorde. Een agent kwam me halen en nam me mee naar een kamer. Microfoon op tafel. Hij ging op een stoel bij de deur zitten. Even later kwam meneer van Dalen binnen. Met nog iemand.

Toen ik drie uur later weer in de cel zat liet ik mezelf op de houten bank vallen. Ik legde mijn arm onder mijn hoofd en sloot mijn ogen. Ik was moe, doodmoe. Ze hadden alles willen weten, tot het telefoonnummer van Rico aan toe. Ik had wel begrepen dat ik hier de komende tijd zou blijven zitten. Op een of andere gekke manier gaf me dat rust. Niet naar buiten. Binnen blijven. Geen gevaar.

Van dat veilige gevoel heb ik nog een half jaar kunnen genieten. Ik kwam in een soort jeugdgevangenis terecht. Het vonnis was snel geveld. Ik heb me er ook niet tegen verzet. Waar de deuren op slot zaten zodat niemand naar buiten kon, was het ook moeilijk binnenkomen, had ik bedacht. De jongens waar ik mee op de afdeling zat meed ik als de pest. Niemand wist waarvoor ik zat. Ik was er niet trots op tenslotte. Maar vooral was ik bang dat ze een link zouden leggen, wie weet wat voor contacten ze zouden hebben. De meesten zaten voor winkeldiefstal, berovingen op straat. Ik voelde me boven hen staan. Ik had zwaardere dingen geflikt, maar vooral: ik leek wel de enige die echt zijn leven wilde beteren. Dat ik daardoor opviel interesseerde me geen reet. Een paar dagen na mij kwam er nog een nieuwe jongen op de afdeling. De dag ervoor gingen er al de meest wilde verhalen over hem door de afdeling heen. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan verkrachting. Ik schrok er van toen ik het hoorde. Zouden over mij ook al verhalen rond zijn gegaan voor ik kwam? Zouden ze me daarom links laten liggen? Daar kwam ik toch nooit achter. Hij was wat schuchter toen hij binnenkwam. De rest bekeek hem van een afstandje maar niemand zei iets tegen hem. Ik liet het maar zo. Na een week begon hij ineens tegen me te praten. We waren samen bezig met het dweilen van de gang.
‘Waarvoor zit jij hier?’ vroeg hij ineens. Het was de eerste keer dat ik zijn stem hoorde.
‘Daar praten we hier niet over,’ antwoordde ik kort.
‘Jij misschien niet, maar de rest wel.’
Ik draaide met een ruk mijn hoofd en keek hem strak aan. ‘Hoe bedoel je?’
‘Gisteren had jij een gesprek toch?’ Zijn stem was zacht. Vriendelijk zelfs. ‘Ze zaten over je te lullen toen je weg was.’
‘En? Wat was het oordeel?’
Hij keek me onderzoekend aan. Ik klonk ook niet echt vriendelijk.
‘Dood door schuld.’
Ik grijnsde. ‘Hoe komen ze daar aan?’
‘Weet ik veel.’
‘D’r klopt geen reet van.’
‘Sorry,’ zei hij heel schuldbewust.
Ik probeerde te glimlachen. ‘Geeft niet. Laat maar.’
Zwijgend dweilden we verder. Samen ruimden we alles op zonder iets te zeggen en gingen ieder onze eigen weg. Bij het eten kwam hij tegenover mij zitten. We knikten een keer kort naar elkaar. Ik bekeek hem stiekem, ik kon me niet voorstellen dat iets met een verkrachting te maken kon hebben. Hij had een vrolijk gezicht. Hoe heette hij eigenlijk? Geen idee. Tijdens het eten werd er niets gezegd. Niet door hem, niet door mij. De rest praatte, sterke verhalen. Af en toe keek hij me een keer aan met een blik van verstandhouding. Beetje opgetrokken wenkbrauwen, korte glimlach terug. Hij deed me denken aan Rico.

Om 10 uur ging het licht uit. Iedere avond. Ik lag op mijn rug en liet mijn ogen wennen aan de duisternis. In het wazige gebied zag ik zijn gezicht weer voor me, haarscherp. Hij hield me bezig. Ik gaf toe aan iets wat ik nog nooit aan iemand had durven vertellen. Niet aan vrienden die ik ooit had gehad, nooit aan Rico en al helemaal niet aan de jongens hier op de afdeling. Mijn hand gleed naar mijn buik, mijn vingers kietelden door mijn haar. Ik voelde de warmte van mijn erectie en greep hem vast. Langzaam trok ik mezelf naar een hoogtepunt. Met een geruisloze zucht ontlaadde ik in een zakdoek. In mijn gedachten was hij er nog steeds. Ik zag zijn glimlach weer. Ik ontspande en sloot mijn ogen. Morgen ging het licht weer vroeg aan.

Ik had een bloedhekel aan de groep. Stelletje macho’s. Het vervelende was dat de groepstherapeut dat ook was opgevallen en het helemaal verkeerd uitlegde. Die vond dat ik niet wilde meewerken, dat ik met opzet probeerde de zaak te frustreren. Hij waarschuwde me dat er zo nooit iets van mij terecht zou komen in de maatschappij. Ik kon zeggen wat ik wilde, hij geloofde me toch niet. Belachelijk dat juist zo iemand al zijn oordeel klaar had voor hij naar me luisterde. Geërgerd liep ik van de gesprekskamer terug naar de gezamenlijke huiskamer. Mijn gezicht stond op onweer toen ik binnen kwam en in een stoel plofte bij het raam. Ik had hem nog niet eens zien zitten maar toen ik hem hoorde praten zag ik hem recht tegenover mij zitten.
‘Ging goed, zie ik?’ Hij zei het spottend.
‘Hmm,’ gromde ik.
‘Ik wil bij de leiding om een andere therapeut vragen,’ zei hij terwijl hij naar buiten keek.
Ik richtte mijn hoofd op en keek hem aan.
‘Ik meen het. Ik heb nog nooit zo’n grote eikel gezien.’
Ik glimlachte. ‘Lukt je nooit, hij hoort bij de groepsleiding hier.’
‘Mooi, je lacht weer,’ zei hij droog tegen het raam. Hij draaide zijn hoofd en glimlachte naar me. ‘Staat je veel leuker.’
Ik wist even niets meer te zeggen.
‘Wat had hij deze keer te zeiken?’
‘Ik werk niet genoeg mee met de groep, ik doe geen moeite om er bij te horen.’
‘Mij lijkt dat een pluspunt, als je dat niet wilt.’
Ik keek hem weer aan.
‘Is toch zo? Stelletje haantjes dat het zijn. Ze gaan er onderling nog trots op ook, voor wat ze gedaan hebben. En als ze bij de leiding zitten is het janken vol van spijt.’
Ik grijnsde.
‘Ik zeg het je, als ze hier weer weggaan, pakken ze meteen hun oude leven weer op.’
‘Jij durft nogal wat te zeggen.’
‘Tegen jou wel ja,’ lachte hij, ‘ik laat het wel uit mijn hoofd om het tegen henzelf te zeggen.’
‘Verstandig.’
‘Af en toe heb ik dat wel eens.’
Ik keek hem nog een keer aan. Leuke lach op zijn gezicht. Waar zou hij hier voor zitten? Ik zou zweren dat het een misverstand was, dat hij onschuldig vastzat.
‘Mathijs,’ stak ik mijn hand uit.
‘Justin, aangenaam.’ Hij lachte nu breed. ‘Hoe lang jij nog?’
‘Zes maanden min,’ ik keek even schuin omhoog, ‘tien dagen.’
‘Pfft, heb je langer te gaan dan ik. Ik hoop hier over drie maanden weg te zijn.’
‘We maken er maar het beste van.’
‘Gaat ons helemaal lukken.’
We glimlachten naar elkaar. De deur ging open en de groepstherapeut stak zijn hoofd om de hoek.
‘Justin,’ zei hij kort terwijl hij hem aan keek.
‘Hoera, ik mag weer,’ mompelde hij en grijnsde naar me.
‘Sterkte,’ knipoogde ik.

Na een maand was de groep wel aan mij gewend. Ze lieten me links liggen, zeiden niet veel. Ik vond het prima. Justin en ik trokken veel met elkaar op. De rest liet het maar zo. Er waren twee jongens weg, die hadden hun tijd er op zitten. Kort daarna kwam er een jongen voor in de plaats. Beetje raar typ. Geniepige blik in zijn ogen, altijd op jacht. Ik voelde dat ik hem in de gaten moest houden. Binnen een dag had hij al bonje met de leiding. Dat kon nog gezellig worden. Justin zei niets, die keek me alleen maar veelbetekenend aan. De nieuwkomer die door de leiding met Welten, zijn achternaam, werd aangesproken kon na een halve dag al meteen naar zijn kamer. Deur op slot. Schoppend tegen de deur hoorden we hem in de verte. Ik keek de groep eens rond, Justin keek afkeurend, de rest had een blik vol sensatie in de ogen. Met het rumoer vanuit de gang van de slaapkamers werd ik bij de therapeut geroepen. Ik zuchtte en liep achter hem aan naar zijn spreekkamer.
‘Hoe gaat het, Mathijs?’
‘Gaat wel,’ zei ik.
‘Ik hoor van de leiding dat je nog steeds afstand houdt van de groep.’
‘Ik doe wat ik moet doen.’
‘Daar zijn ook geen klachten over, maar we willen wel dat je meer samenwerkt met de anderen.’
‘Waarom zou ik?’
‘Omdat je dat moet leren.’
‘Met dat zooitje?’
‘Nou, nou.’
‘Is toch zo? Wat heb ik aan ze? Helemaal niets. Criminelen zijn het, stuk voor stuk. De enige reden waarom ze hier weg willen is omdat ze zo snel mogelijk weer hun oude kringetje in willen.’
‘Zo fris is jouw geschiedenis anders ook niet. Wat wil jij dan? Toch ook zo snel mogelijk weg?’
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Nee! En dat weet jij ook. Ze zaten achter me aan, remember? Ik hoef niet naar buiten.’
‘Wat wil je er aan doen om niet terug te vallen als je buiten staat straks?’
‘Wat willen jullie er aan doen?’
Hij trok verbaasd zijn wenkbrauwen op.
‘Als ik nou eens een kans kreeg.’
‘Die moet je zelf creëren.’
‘O ja?’ Ik zei het fel. ‘Ik kan creëren wat ik wil, ze halen het toch wel weer onderuit. Toen ik tien was, flikkerde mijn moeder me iedere dag buiten, als ik maar niet in de weg liep. Dat internaat, super! Geweldig! Had ik eindelijk een pleeggezin waar ik terecht kon, was het maar weer voor tijdelijk. Er is toch niemand die om mij geeft, of wel? Iedereen praat tegen me, maar als ik iemand nodig heb zijn ze er niet. Wie kan het wat schelen? Waar doe ik het dan voor? Voor wie doe ik het dan allemaal?’
Zijn uitdrukkingsloze gezicht maakte me nog kwader.
‘Voor jezelf,’ zei hij toen droog.
Ik zakte terug tegen de rugleuning van mijn stoel. ‘Hoe?’
‘Door er voor te willen vechten.’
‘Ik doe godverdomme niet anders!’
‘Door niet alles alleen te willen doen.’
‘O ja, daar is het samenwerken in de groep weer. Wil je nou echt dat ik vriendjes ga worden met die jongens hier? Die als jullie er niet bij zijn vol trots vertellen wat ze allemaal uitgevreten hebben? Ik blijf weg van die mafketels. Ik heb ooit één vriend gehad die zo was en hij is ook de reden waarom ik hier zit. Ik kijk wel uit. Ze doen maar hier.’
‘Je trekt toch wel op met eentje hier.’
‘Justin,’ fluisterde ik.
‘Waarom hij wel?’
‘Jij bent de psycholoog. Zeg het maar.’
‘Hij is net zo’n einzelganger.’
‘Nee, hij denkt precies hetzelfde over de rest hier als ik.’
‘Je maakt het je niet gemakkelijk.’
‘Juist wel. Door bij hen uit de buurt te blijven.’
‘Toch moet je daar meer moeite voor doen, Mathijs. Dit gaat anders niet goed.’
‘Ik zie niet in waarom.’
‘Kijk naar die nieuwe, als jij zo tegen blijft werken ga je dezelfde kant op, dan lig je er helemaal buiten en ga je je kamer op, kun je wachten op een conflict. Ik zou maar wat meer moeite doen als ik jou was.’
‘Vergeet het,’ zei ik en stond op. Het gesprek had wel weer lang genoeg geduurd.
Hij keek me aan. ‘Ga nog even zitten. Ik ben nog niet klaar.’
‘Ik wel.’ Ik pakte de deurklink en deed hem open. Ik draaide me nog even om. ‘Mag ik nog wat voorspellen? Straks komt hij los van zijn kamerarrest en binnen een dag wordt hij door de rest op handen gedragen. Let maar op. Ze kijken op tegen zo’n gek.’
Met een klap liet ik de deur achter me dicht vallen.

Ik kreeg mijn gelijk. Ze likten nog net niet zijn schoenen schoon. Justin en ik hielden ons op een afstand. Justin kreeg ook steeds meer moeilijkheden in de gesprekken met de therapeut. Waarom begreep die lul ons nou niet? Welten, niemand kende zijn voornaam, had zich binnen en paar dagen de status van groepskoning toegeëigend. Iedereen deed wat hij wilde. Hij begon ook steeds vervelender naar Justin en mij te worden. Wij deden niet wat hij wilde, lieten alles wat hij zei langs ons af glijden. Dat irriteerde hem en dat liet hij ook goed merken. Kutopmerkingen, steken onder water. Hij deed maar. Ik kon het wel hebben. Justin kon er minder goed tegen. Ik zag af en toe zijn gezicht vertrekken. Op een middag zat hij weer te zieken. Flauwe opmerkingen te maken. Mij liet hij meestal met rust, aan mij zag hij wel dat ik er boven stond. Justin was een makkelijkere prooi. Justin en ik waren bezig met een potje tafelvoetbal. Welten kwam er bij staan. Balletje tegen houden, constant commentaar geven. De rest zat het grinnikend van een afstandje te bekijken. Die roken bloed. Welten pakte het balletje weer vlak voor Justin het in mijn doel kon schieten en stak het in zijn zak.
‘Mogen wij dat balletje even terug?’ vroeg ik zo droog mogelijk.
‘Waarom?’
‘Kom op, hier dat balletje.’
Hij liet overdreven zijn hand in zijn broekzak met het balletje spelen.
‘Hier dat balletje,’ zei Justin kort.
‘En anders? Kom je het pakken? Durf je dat wel?’
‘Gewoon nu dat balletje geven,’ zei Justin dreigend.
‘Durf je niet. Meisjes wel, die durf je wel te pakken hè?’
Ik zag Justin koken. Langzaam liep hij op Welten af.
‘Laat lullen, Justin,’ zei ik.
‘Of waren het jongetjes?’
Hij moest het aan Justin gezien hebben en het bewust op een confrontatie aan laten komen. Voor ik er erg in had stond Justin al recht voor hem.
‘Wat wil je nou?’ vroeg Welten gespeeld onschuldig. Hij tikte met zijn vinger tegen de wang van Justin.
‘Justin…’ zei ik nog.
Welten grijnsde alleen maar en duwde weer tegen Justin aan.
‘Kleine jongetjes, ik weet het zeker.’
Justin haalde uit en sloeg hem recht in zijn gezicht. Ik schrok van de uitdrukking in zijn gezicht. Strak. Waar ik meer van schrok was dat hij door bleef slaan, mechanisch. Welten dook voorover om zijn gezicht te beschermen maar Justin beukte gewoon door. Hij trok zijn knie omhoog en raakte hem vol in zijn gezicht. Welten viel op de grond. Justin schopte, in zijn maag, in zijn gezicht. Hij dook er boven op en sloeg met zijn vuisten tot het bloed aan zijn knokkels zat. Wat ik ook zei, hoe ik ook aan zijn arm trok, ik leek niet voor hem te bestaan, alsof hij me helemaal niet hoorde.
‘Stoppen!’ hoorde ik iemand van de leiding roepen.
De rest van de groep bleef onschuldig op een afstandje staan. Lafbekken. Ze hadden alles net zo goed aangespoord, maar nu waren ze weer de onschuld zelf. Eikels. Samen met twee man van de leiding heb ik Justin van hem af gehaald. Hij vocht tegen ons om los te komen en zich weer op Welten te storten, sloeg mij zelfs een bloedneus. Samen hebben we hem naar zijn kamer gesleurd en hem daar opgesloten. De hele afdeling was in rep en roer. Welten lag nog steeds op de grond. Stil. Iedereen wist te vertellen dat Justin “zomaar ineens” door het lint ging. Eén vrouw van de leiding zag aan mijn gezicht wat ik er van dacht. Er kwam een dokter binnen die geroepen was. Hij keek naar mijn neus en zei dat ik even moest gaan zitten.
‘Met mij gaat het wel,’ zei ik, ‘kijk eerst maar naar hem.’
Hij volgde mijn blik naar de twee voeten die achter de voetbaltafel uit staken. Hij snelde zich er naar toe. Ik voelde een hand op mijn schouder.
‘Loop jij maar even met mij mee,’ zei de vrouw van de leiding.
In de keuken hield ze een nat washandje tegen mijn neus.
‘Misschien wil je het liever zelf schoonmaken.’
Ik knikte en depte voorzichtig. Het bloeden stopte al.
‘Wat was dat nou?’ vroeg ze.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Hij zit ons al een tijdje te zieken. Uitdagen, kutopmerkingen. Maar wat er nou ineens met Justin gebeurde, ik snap het ook niet.’
‘Het gebeurde dus niet ineens “zomaar”?’
‘Dat loopt al weken. Altijd als jullie er even niet zijn. Eikel. Ik kan er geen medelijden mee hebben. Vanaf dag één loopt hij hier de zaakjes al te regelen.’
Ze keek even naar mijn gezicht en spoelde het washandje uit onder de kraan. Ik kreeg hem weer terug. De verkoeling van het nieuwe koude water was lekker.
‘Morgen krijg je trouwens bezoek,’ zei ze.
‘Bezoek? Ik? Van wie?’
‘Politie. Ze willen nog wat dingen van je weten.’

De volgende middag werd ik meegenomen naar het hoofdgebouw. Meneer van Dalen zat in een kamer al op me te wachten. We glimlachten naar elkaar toen we elkaar een hand gaven.
‘Hoe gaat het, Mathijs?’
‘Gaat wel. Hebben jullie al iets van Rico gehoord?’
Ik moest het weten. Ik miste hem.
‘Nee, geen idee waar hij zit.’
Ik zuchtte.
‘Denk eens goed na, Mathijs, heb je echt geen idee waar hij zou kunnen zijn?’
‘Ik weet het echt niet.’
‘Hij heeft één keer naar huis gebeld, om te zeggen dat ze zich geen zorgen moesten maken, maar dat is ook alweer een maand geleden.’
‘Kut,’ zei ik.
‘We wilden hem zeggen dat hij weer adem kan halen, we hebben ze.’
Ik keek op van mijn schoenen in het lachende gezicht van meneer van Dalen.
‘Echt?’
Hij knikte. ‘Je moet nu mee voor een identificatie.’
Plotsklaps vergat ik alles om me heen. Het hele gedoe rond het vechtincident van de dag ervoor, Justin die ik sindsdien niet meer gezien had. Ik volgde de agenten naar de auto. Ik zag de groep door de ramen kijken toen ze me achter in de politieauto lieten stappen.

Ze waren het. Allemaal. Weer werd er een verklaring van mij opgenomen. Pas halverwege de avond was ik weer terug. Ik was moe. Ik liet de vragende blikken van de groep voor wat ze waren en ging naar mijn kamer. Ik wilde nog maar één ding. Slapen.

‘Justin wil je graag zien,’ zei de vrouw van de leiding tegen me de volgende dag kort na het ontbijt.
‘Mag het?’ vroeg ik iets te gretig.
‘Ja hoor, misschien helpt het hem wel.’
Ik stond meteen op om naar hem toe te gaan. Ik wilde hem zien. Ze liep met me mee terwijl de rest van de groep mij nakeek. Welten was nog niet terug op de afdeling. Zijn verwondingen vielen mee. De leiding liet verder niets weten, maar ik had het vermoeden dat hij niet meer terug zou komen.
‘Ga maar naar binnen,’ zei ze toen ze zijn kamerdeur had opengemaakt.
Justin lag op zijn bed, met zijn gezicht naar de muur. Hij draaide zich om en zag mij een stoel pakken.
‘Sorry,’ was het eerste wat hij zei.
Ik glimlachte. ‘Waarom?’
‘Voor die bloedneus van je. Was niet de bedoeling.’
‘Het is niets. Was zo weer over. Hoe gaat het nu met je?’
‘Kut.’ Hij zuchtte. ‘Dat ik me weer zo heb laten gaan.’
‘Weer?’
Hij keek me even veelbetekenend aan en staarde toen naar de grond.
‘Waarom denk je dat ik hier zit?’
‘Ik denk niet dat ik wil gaan raden.’
‘Nee, niet die verkrachting waar die lul het over had. Hoe ze daar bij komen weet ik ook niet.’
‘Dat hoorde ik al voordat je hier binnen was.’
‘Net zoals die dood door schuld van jou.’ Hij glimlachte flauwtjes.
‘Waarom dan wel?’
‘Ik werd nogal gepest op school. Types zoals die Welten.’
‘Door het lint gegaan?’
Zijn ogen werden vochtig. Hij knikte bijna onzichtbaar. Ik stond op van mijn stoel en ging naast hem op zijn bed zitten.
‘Ik weet er zelf nog maar de helft van.’
‘Verkeerd afgelopen?’
Hij knikte. ‘Ik was vroeger toen ik klein was een driftkop. Gooide met van alles. De laatste jaren ging het best goed. Totdat…’ Hij keek weer zwijgend voor zich uit.
‘Er iets knakte,’ maakte ik de zin af.
‘Zoiets, ja.’
‘Je zit hier toch niet voor dood door schuld hè?’
‘Nee, dan was het wel meer geweest dan drie maanden. Maar het scheelde niet veel geloof ik. Verschillende botbreuken, ribben gebroken. Ik heb gehoord dat ik hem de hele kantine heb doorgeschopt.’
‘Heb gehoord?’
‘Ik zei toch al dat ik het me niet allemaal meer kon herinneren? Ik weet dat ik hem geschopt heb, maar voor hoelang? Ik weet het niet. Ik was niet meer te stoppen.’
‘Ik schrok van jouw gezicht eergisteren. Zo kende ik je niet.’
‘Ik zelf ook niet,’ zuchtte hij. ‘Altijd moest hij mij hebben. Ik wist van mezelf dat ik me in moest houden, ik was een driftkop, ik kende mezelf. Maar hij bleef maar doorgaan, misschien wel juist daarom. Omdat ik niets terug deed.’
‘Dan vroeg hij er toch gewoon zelf om?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Zo wil ik helemaal niet zijn, Mathijs.’
‘Zo ben je ook niet.’
‘Dank je. Maar eergisteren is het tegenovergestelde wel weer bewezen.’
‘Dat is uitgelokt. Daar is hij veel meer schuldig aan.’
Hij keek me even glimlachend aan. ‘Ik wou dat je gelijk had. Ik had me gewoon moeten beheersen. Trainingen genoeg voor gehad vroeger.’
Even bleef het stil. Ieder zijn eigen gedachten.
‘Mag ik het van jou weten?’ verbrak hij de stilte.
‘Wat?’
‘Waarom je hier zit?’
‘Daar mogen we eigenlijk niet over praten geloof ik. Soort van code.’
‘Je weet het van mij ook.’
‘Ik zit hier door mijn eigen stomme schuld. Drugs.’
‘Gebruik jij drugs?’
‘Nee. Ik ben niet gek. Ik was zo slim om met een kilo over de grens te gaan.’
‘En toen pakten ze je meteen?’
‘Nee, ging allemaal best goed, verschillende transporten. Samen met een vriend van mij. Ik heb mezelf aangegeven.’
‘Zelf?’
Ik knikte en dacht na. Kon ik het hem wel vertellen? Kon ik hem vertrouwen?
‘Er ging iets fout bij een overdracht. Doet er niet toe wat. Ik was per ongeluk getuige van wat er gebeurde. Vanaf dat moment zaten ze achter me aan. Ik was niet meer veilig.’
‘Jezus.’
‘En nou zit ik hier,’ zei ik zo luchtig mogelijk.
‘Hoe kom je aan zoiets?’
‘Via via. Ik leefde meer op straat dan iets anders. Diefstal, autokraakjes, dat soort dingen. Die vriend kwam met dit aanzetten, het was erg snel geld verdienen.’
‘Jouw ouders zullen je wel vervloekt hebben toen ze er achter kwamen.’
Hij zag mijn gezicht vertrekken.
‘Sorry.’
‘Geeft niet. Ik woon al jaren niet meer thuis. Van internaat naar pleeggezin en weer terug. Vraag maar niet verder.’
‘Mijn ouders zijn zwaar teleurgesteld in mij.’
‘Ik in die van mij. Jij kunt er tenminste nog je best voor doen, ik kan er helemaal niets mee.’
De leiding klopte op de deur.
‘Tijd om weer te gaan, Mathijs.’
‘Ik kom zo,’ zei ik, ‘nog een minuutje.’
De deur sloot weer. Justin keek me aan.
‘Dank je wel,’ zei hij.
‘Ik was blij dat ik je even mocht opzoeken.’
‘Ik ook.’
Ik sloeg een keer op zijn schouder en stond op. Hij bleef zitten, staarde naar de grond.
‘Volgens mij komt het nooit meer goed,’ zei hij zachtjes.
‘Tuurlijk wel,’ zei ik, ‘met jou wel.’
‘Jij bent volgens mij de enige die daar nog in gelooft.’
Ik keek hem even aan, hij keek terug met een wanhopige blik. Ik zette twee stappen naar hem toe, bukte en gaf hem een kus op zijn voorhoofd. Terwijl ik de gloed van zijn warme voorhoofd door mijn lippen voelde trekken hoorde ik de deur achter me weer open gaan. Hij keek me met open ogen aan. Verbaasde blik.
‘Nee,’ zei ik, ‘jijzelf ook nog.’
Toen ik me bij de deur nog even omdraaide zag ik een glimlach op zijn gezicht. Ik maakte even snel een kusgebaar wat me een knipoog terug opleverde.

Meteen die middag moest ik bij de groepstherapeut komen. Dit keer ging het niet over mij maar over Justin. Niet dat het de bedoeling was van de therapeut, maar ik wilde een goed woordje voor hem doen. Af en toe zat hij me verbaasd aan te kijken. Had ik het nou verkeerd of was hij het stiekem met me eens? Ik lag er die nacht nog lang aan te denken. Ik glimlachte om mijn kus op zijn hoofd. Dat ik het gedurfd had. Ik werd warm van de knipoog terug. Die vrolijke blik in zijn ogen. Ik had hem geraakt, maar hij mij ook. Dat gevoel kende ik niet. Bijna niet. Ik draaide me op mijn andere zij terwijl onrust door me heen vloeide. Rico. Waar zou hij zijn? Hoe zou het met hem gaan? Als hij maar niet al te domme dingen deed. Zich nog verder in de problemen zou werken. Waarom bleef hij nou ondergedoken, waarom zocht hij de veiligheid niet op? Ik zuchtte en probeerde te slapen. Die knipoog maakte me weer rustig. Het beeld van die glimlach grijnsde me langzaam in slaap.

Ik weet niet wat ik losgemaakt had bij de therapeut, maar de volgende dag, laat in de middag kwam hij Justin weer terugbrengen naar de gezamenlijke huiskamer. Ik kon een brede grijns op mijn gezicht niet onderdrukken. De rest van de jongens had geen uitdrukking, die hielden afstand.
‘Justin komt weer terug in de groep,’ zei de therapeut. ‘We hebben het met hem uitgepraat en we gaan het nog één keer proberen. Ik hoop dat jullie allemaal meewerken om dit goed te laten verlopen.’
Justin keek strak voor zich uit en liep een paar passen naar voren nadat de therapeut zijn hand van zijn schouder haalde en hem een duwtje gaf. Ik zat zoals gewoonlijk bij het raam, de vrijheid in te staren. Hij kwam bij me zitten en keek naar dezelfde lucht.
‘Dankjewel voor gisteren,’ zei hij.
‘Graag gedaan, maar je verdiende het ook gewoon hoor.’
Hij glimlachte verlegen.
‘Wat hebben ze allemaal nog tegen je gezegd voor ze je loslieten?’
‘Verbazingwekkend weinig. Hele preek dat ik het niet meer mocht laten gebeuren natuurlijk maar verder niet veel. Ze wilden mijn kant van het verhaal over die eikel nog een keer horen.’
Ik glimlachte.
‘Wat lach je?’
‘Ik heb het over je gehad gisteren met de therapeut. Je gelooft het nooit, maar ik kreeg het idee dat hij het met me eens was.’
‘Als dat waar is ben ik je nog wat schuldig.’

‘Justin, naar je kamer, het licht gaat zo uit,’ hoorde ik op de gang die avond.
‘Even een boek terugbrengen naar Mathijs, dat had ik geleend. Dat heb ik ondertussen wel uit na die paar dagen.’ Hij klonk vrolijk, spottend.
Ik zag zijn gezicht om de hoek kijken en ik keek hem verbaasd aan.
‘Boek?’
‘Mijn boek, maar doe maar net alsof. Ik zie het wel weer een keer terug. Ik wilde nog even iets zeggen tegen je.’
Ik lachte en pakte het boek aan. ‘Wat?’
‘Dit,’ zei hij en gaf me een kus op mijn wang. Daarna vluchtte hij meteen de gang weer op terug naar zijn kamer.
© 2005 Oliver Kjelsson