Mysterie (deel 5)

Erg lang duurde het niet. Loïc duwde zich van me af en keek me aan met waterige ogen.
‘Sorry.’
‘Geeft niet,’ stamelde ik. ‘Denk ik.’
Loïc maakte zich los, dronk de laatste slok water uit zijn glas op de bar en stond op.
‘Ik ga naar huis, Sorry. Ik had dit niet moeten doen.’
Voor ik kon reageren liep hij al weg. Ik keek verschrikt naar Kelvin, die op zijn zachtst gezegd erg verbaasd keek. Patrick niet minder. Ik liep achter Loïc aan, naar de garderobe.
‘Loïc, wacht.’
‘Joshua, nee. Laat me nou maar even. Ik had dit niet moeten doen. Sorry. Ik ga naar huis.’
‘Ik kan je zo niet laten gaan. Wacht.’
Hij nam zijn jas aan en keek me aan. Hij glimlachte.
‘Je bent veel te lief. Ik kom wel thuis, maak je geen zorgen.’
Na die woorden draaide hij zich om en ging naar buiten. Ik bleef als versteend staan. Ik voelde een hand op mijn schouder. Kelvin.
‘Gaat het?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Wat was dat nou ineens?’
Ik draaide me om en keek hem aan. Wanhopig bijna.
‘Dat weet ik ook niet,’ zuchtte ik.
‘Waar is hij nu?’
‘Naar huis.’
‘Kom, we gaan terug naar binnen.’
Ik knikte en volgde hem.
‘Bier?’
‘Ja, doe maar.’
‘Wat gebeurde er nou?’
‘Hij luchtte zijn hart, hij had een vriend thuis in Frankrijk. Nu is hij verhuisd, en is het uit geraakt.’
‘Da’s kut.’
‘Precies. Ineens hing hij tegen me aan, ik heb een arm om hem heen geslagen, hij zat er even doorheen leek het wel.’
‘Volgens mij huilde hij bijna,’ zei Patrick.
‘Daarom. Ineens kuste hij me en voordat ik kon reageren zoenden we.’ Ik schudde met mijn hoofd ‘Raar.’
‘Maar waarom ging hij nou ineens?’
‘Hij bleef maar zeggen dat hij het niet had moeten doen. Hij had er duidelijk spijt van.’
‘Jij gaat morgen een heel interessant gesprek met hem hebben,’ zei Kelvin.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Maandag pas. Ik heb geen idee waar hij woont, geen idee wat zijn telefoonnummer is.’
‘Kun je daar niet achter komen?’
‘Hoe? Ik vraag me af of iemand dat weet. En dan nog. Ik kan toch moeilijk iedereen af gaan bellen of iemand weet waar ik Loïc kan bereiken? Dat geeft vragen waar ik geen zin in heb.’
Kelvin schudde zijn hoofd. ‘Ik ben zo niet jaloers op je.’
‘Lach niet.’
‘Dat doe ik ook niet. Maar waarom liet je toe dat hij begon te zoenen?’
‘Dat gebeurde, ik zag het niet aankomen.’
‘Maar je hield het ook niet tegen.’
‘Ik schrok.’
‘Hallo, ik zag jullie tongen ronddraaien,’ zei hij uitdagend.
Ik zweeg maar. Ik wist ook niet wat ik moest denken. Kelvin grijnsde.
‘Was het lekker?’

Die vraag gonsde nog lang na in mijn hoofd. Ik kon niet slapen. Starend in het donker naar het plafond maakte ik alles keer op keer opnieuw mee. Ik moest het toegeven, het wás lekker. Het voelde goed. Zijn lichaam tegen me aan, zijn mond, de zachtheid van zijn tong, fris door het water wat hij dronk. Ik had een stijve gekregen, binnen een paar tellen, maar dat was al begonnen toen hij tegen me aan hing en over mijn rug streelde. Ik draaide een keer woest om in mijn bed. Wat had ik gedaan? Ik had er een puinhoop van gemaakt. Ik was niet verliefd op hem. Onmogelijk. Dat was wel duidelijk. Maar de situatie was er, ik had gedronken, misschien iets te veel, en ik was nieuwsgierig. Ik was bezig met mijn rol. Het was anders dan met Kelvin, dat was iedere keer weer oefenen. Technische aanpak. Maar dit was echt. Loïc was echt. En ik had hem gebruikt. Ik voelde me schuldig. Hij zat er even doorheen, hij had het nodig, en ik had daar flink misbruik van gemaakt. Hoe kreeg ik dit ooit uitgelegd? Hij zat al stuk, door het uitgaan met zijn vriend, hij had genegenheid nodig, nieuw vriendje misschien wel. Ik kon niet doen alsof. Ik ging hem nog een keer pijn doen. En flink ook.

Op maandag was hij niet op school. Ik zag hem nergens, maar verwachtte dat hij wel in het lokaal zou zijn. Niet dus. Halverwege de dag wist ik het zeker, die kwam niet meer vandaag. Ik was onrustig. Ik wilde dit uitgepraat hebben. In de pauze zag ik Albert lopen. “Hun werkstuk,” schoot door me heen. Als er iemand was die zijn nummer had, dan moest hij het wel zijn. Ik wachtte tot hij alleen naar binnen liep en liet Gert bij de rest zitten. In de gang haalde ik hem in.
‘Albert?’
Hij draaide zich om.
‘Heb jij het nummer van Loïc?’
‘Waarom?’
‘Ik heb hem even nodig. Moet hem wat vragen.’
Albert twijfelde.
‘Je hebt zijn nummer hè?’
Albert knikte. ‘Maar hij wil niet dat ik dat aan iedereen geef.’
‘Alsjeblieft? Het is belangrijk.’
Nu keek hij echt nieuwsgierig.
‘Alsjeblieft?’
‘Ik heb hem beloofd het aan niemand te geven.’
Ik zuchtte. Eerlijke Albert. Deed hij ooit wel eens iets wat niet mocht?
‘Weet je waarom hij er niet is vandaag? Is hij ziek?’
Albert haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet.’
‘Heeft hij je niets laten weten?’
‘Nee.’ Hij dacht na, twijfelde even wat hij zou gaan zeggen. ‘Ik zie hem ook verder bijna nooit. We hebben een werkstuk gemaakt, maar meer ook niet. Ik weet verder ook niets.’
Albert werd nerveus, wilde doorlopen. Ik schatte de situatie in, maar ik vermoedde dat ik dat nummer toch niet los kon krijgen. Ik liet het maar zo. Albert liep door, ik droop af, terug naar buiten. Ik ging weer bij Gert zitten. Naast me zaten Femke en Mariska te praten, maar ik kon me niet concentreren op wat ze zeiden. Albert wist dus van niets, Loïc bleef Loïc tenslotte. Niemand kwam bij hem in de buurt. Ik ving ineens de blik van Gert, schuin tegenover me. Hij keek niet echt vrolijk. Mij best. Ik had zelf even genoeg dingen aan mijn hoofd. Toen we terug naar het lokaal liepen sprak hij me aan.
‘Jij hebt echt niets in de gaten hè?’
‘Wat?’
‘Mariska. Volgens mij zit ze achter je aan.’
‘Doe normaal.’
‘Echt, geloof me. Ze zat daar met Femke en ze probeerden jou er de hele tijd bij te betrekken, maar je gaf geen kik.’
‘Mariska? Mij?’
Het klonk gespeeld wat ik zei, maar dat kwam omdat ik nog steeds met Loïc in mijn kop zat en ik koste wat kost wilde voorkomen dat daar iemand achter zou komen.
‘Volgens mij weet je dat wel. Geef maar toe.’
‘Ik weet van niks.’
‘Je bent verliefd.’
‘Niet,’ zei ik beslist maar mijn hoofd kleurde.
Gert keek en zweeg.
‘Gert,’ zei ik dringend, ‘ik ben niet verliefd op Mariska.’
‘Oké, oké, rustig maar.’
Ik ging een beetje geërgerd zitten. Schuin voor me keek Mariska even om en staarde naar me. Ze glimlachte, maar nadat ze mijn gezicht zag keek ze bezorgd. Ze draaide zich weer om, zei iets tegen Femke. Die draaide haar hoofd om, duidelijk naar mij. Daarna keek ze weer naar Mariska en haalde haar schouders op. Had Gert dan toch gelijk? Het streelde mijn ego wel. Ik probeerde het me voor te stellen. Ik en Mariska. Van binnen kon ik er wel om lachen. Dat zou wel heel apart zijn, iedereen op school zou verbaasd zijn. De les begon. Ik knipperde met mijn ogen. Focus. Geen Loïc, geen Mariska. Duits.

Na de lessen kwam Albert naar me toe. Gert en ik stonden al bij de fietsen.
‘Ik heb hem net in de pauze gebeld, om te vragen waar hij was. Ik heb gezegd dat jij er ook al naar vroeg en hij vroeg me of jij hem wilde bellen.’
Hij gaf me een briefje met een telefoonnummer er op. Ik knikte.
‘Dank je. Doe ik.’
Albert wilde nog iets zeggen maar keek naar Gert en besloot toen maar om te draaien.
‘Tot morgen.’
‘Tot morgen Albert.’
Gert keek naar me.
‘Waar ging dat nou weer over?’
‘Loïc. Ik had aan Albert gevraagd of hij wist waarom hij er niet was vandaag.’
Geen reden om daar over te liegen, anders zou het alleen maar verdachter worden.
‘Waarom maak jij je nou zorgen om Loïc?’
‘Ik vroeg het me gewoon af. Kan toch?’
Gert haalde zijn schouders op. ‘Of hij er nou is of niet, veel maakt het niet uit.’
Ik zweeg maar. Ik zat er al over na te denken wat ik moest gaan zeggen als ik Loïc ging bellen.

‘Met Loïc.’
Mijn hart klopte in mijn keel toen ik zijn stem hoorde.
‘Hallo?’ Hij klonk nieuwsgierig.
‘Hoi, met Joshua. Albert heeft me jouw nummer gegeven, je was er niet vandaag. Hoe gaat het?’
‘Slecht.’
‘Ziek?’
‘Gaat wel.’
‘Loïc, over vrijdag, ik…’
‘Niks zeggen. Ik moet sorry zeggen. Ik had het niet moeten doen. Het spijt me.’
‘Maar…’
‘Ik voel me slecht, Joshua. Ik heb het gevoel dat ik je gebruikt heb.’ Hij zuchtte. ‘Mon Dieu, wat is dit moeilijk. Joshua…’ Weer een zucht. ‘Hoe zeg ik dit. Joshua, ik ben niet verliefd op je. Sorry. Ik snap dat ik misschien door met je te zoenen verwachtingen heb gewekt, maar… Ik had het niet moeten doen. Ik had je niet moeten vertellen over Maurice. Ik baalde gewoon van alles, ik had even een arm nodig. Jij gaf hem. Daar ben ik je dankbaar voor. Het was fijn om er met je over te praten. Ik voel me schuldig dat ik daar misbruik van gemaakt heb, maar het voelde zo goed. Maar ik…’
‘Loïc, stop. Ik begrijp je wel.’
‘Echt?’
‘Het is niet erg. Ik moet sorry zeggen. Misschien heb ik wel de verwachting gewekt en je valse hoop gegeven.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het was de situatie Loïc. Het overviel mij ook. Ik ben ook niet verliefd op jou. Ik wilde je bellen om mijn excuus te maken, niet andersom. Dus stop Loïc. Ik moet sorry zeggen, niet jij.’
‘Maar waarom deed je het dan?’
‘Je overviel me. Je zat er doorheen, ik wilde je helpen, steunen.’
‘Dat was de enige reden dat je het deed?’
‘Ja.’
‘Ik kan het moeilijk geloven.’
‘Toch is het zo.’
‘Joshua, volgens mij zeg je dat alleen om mij geen pijn te doen. Dat is lief van je, maar dat moet je niet doen. Ik ben niet zielig. Het was mijn fout, ik had het niet moeten doen.’
‘Het is goed, Loïc. Ik ben blij dat ik je gebeld heb. Anders hadden we ons morgen op school helemaal ongemakkelijk gevoeld.’
‘Daarom was ik er vandaag niet. Ik durfde niet. Ik heb er een puinhoop van gemaakt.’
‘Ben je er morgen weer?’
‘Weet ik nog niet.’
‘Alsjeblieft, kom morgen nou maar gewoon.’
‘Ik zal er over nadenken.’
‘Doe nou maar.’
‘Als ik kom, dan gaan we niet de hele tijd met elkaar praten. Dan komen er teveel vragen.’
‘Is goed.’
‘Misschien tot morgen dan.’
‘Tot morgen.’
Hij sloot af. Ik zocht het nummer van Kelvin.
‘Kelvin, ik ben er vanavond niet.’
‘Gaat het niet goed?’
‘Nee. Kom je morgen? Ik leg het je dan allemaal wel uit.’
‘Is goed. Zie je morgen. Niet teveel piekeren, Joshua.’

Dat deed ik dus toch. Langzaam kwam het besef, hij was niet verliefd op mij, ik niet op hem. Het was gewoon een rare situatie. De rust kwam weer terug in mijn kop. Ik was blij dat ik met hem gepraat had. Hij wist dat ik niet verliefd was, ik wist dat hij niet verliefd was. Geen schuldgevoel meer. Op dat ene na dan.

Hij was er. Met een korte glimlach naar mij en daarna weer dat strakke gezicht.
‘Nou, hij is er weer,’ zei Gert schamper.
‘Ja,’ zei ik maar.
Mariska en Femke kwamen bij ons staan. Ze waren vrolijk, giechelig bijna.
‘Hallo,’ zei Femke.
‘Hoi,’ zei ik.
Gert en ik stonden Loïc nog na te kijken.
‘Hij is er weer,’ zei Mariska.
‘Wat zou er zijn geweest?’ vroeg Femke. ‘Zou hij problemen met zijn been hebben gehad?’
Gert wilde wat zeggen maar hield net op tijd zijn mond. Zijn mening over Loïc was me wel duidelijk, ik kon wel raden wat hij wil zeggen en het was inderdaad niet verstandig om dat te doen waar Mariska bij was.
‘Zou kunnen,’ zei ik, ‘maar iedereen kan toch wel eens ziek zijn?’
‘Ja, kan ook,’ zei Mariska.
‘Heb je hem nog gebeld gisteren?’ vroeg Gert aan mij.
Ik knikte waarna Mariska mij met grote ogen aan keek.
‘Jij hebt zijn nummer?’
‘Ja,’ zei ik.
‘Albert ook,’ zei Gert, ‘daar heeft hij hem van.’
Ik wierp hem een vernietigende blik toe. Ik wilde dat hij zijn bek even dicht hield.
‘Albert?’
‘Ja, die hebben samen dat werkstuk gemaakt,’ zei ik.
‘Ow. Ja. Natuurlijk. Wat was er dan met hem gisteren?’
‘Hij voelde zich niet goed, zoals ik net al zei.’
Ze keken hem na.
‘Ben je wel eens bij hem thuis geweest?’
‘Nee, nog nooit. Ik heb verder ook geen contact met hem.’
‘Benthe heeft hem in de stad zien lopen met zijn ouders. Best oude mensen zei ze.’
‘Ik heb geen idee. Ik praat verder ook niet met hem.’
‘Zou toch kunnen?’
“Ik zoen alleen maar met hem,” flitste door me heen.
Gert rekte zich uit. ‘Het blijft een aparte gast.’
Dat had ik nou wel genoeg gehoord van hem.

In de pauze liep Loïc naast me naar buiten. Hij had zijn jas aan, zijn tas over zijn schouder.
‘Ga je naar huis?’
‘Ze halen me op. Ik moet naar het ziekenhuis, foto’s maken van mijn enkel.’
‘Gaat nog niet goed?’
‘Nog lang niet. Na vanmiddag weet ik hopelijk meer.’
‘Succes.’
‘Dank je.’
‘Hij knikte een keer en liep naar de poort. Hij deed alsof er tussen ons niets gebeurd was. Ik was gewoon een klasgenoot waar hij verder geen binding mee had. Ik zag hem zijn hand opsteken naar Albert, die zwaaide een keer terug. Buiten de poort stond de auto al klaar. Zijn vader stond er naast en pakte zijn tas over om die achterin te leggen. Zijn moeder stapte uit en ging achterin zitten. Mariska had gelijk. Ze waren oud. Loïc stapte in, gaf me een flauwe glimlach en trok de deur dicht.

Kelvin klopte me die avond op mijn schouder en gaf me gelijk. Dat ik geen homo was vertelde ik Loïc nog wel een keer. Ik vond het wel goed zo. Geen schuldgevoelens meer. Ik was echt opgelucht dat hij verder niets voor me voelde.
‘Gaan we vrijdag weer stappen?’
Ik lachte. ‘Nee, even niet. Levensgevaarlijk. Ik heb het wel even gehad.’
‘Ik snap het,’ grijnsde hij. ‘Maakt ook niet uit.’
Ik had er ook even genoeg van. Ik wilde het allemaal van me af zetten. Er even niet meer aan denken. We repeteerden weer niet die avond, zaten alleen maar te praten. Veel over toneel, over school. Maar ook over Patrick en Loïc. Wij speelden het, maar zij zaten er middenin.

Mariska kwam een paar dagen erna naar me toe.
‘Ik geef een feest volgende week. Kom je ook?’
‘Ja hoor, is goed,’ reageerde ik enthousiast.
Gert keek scheef.
‘Jij ook Gert?’
Zij gezicht klaarde weer wat op. ‘Ja, leuk.’
‘Nou ja, ik geef het niet alleen hoor. Femke organiseert mee, en nog een paar. We willen gewoon een barbecue met de hele klas.’
‘Gaaf,’ zei ik.
Ze liep weer door om meer mensen uit te nodigen. Ik keek Gert aan.
‘Ik dacht even…’ zei hij.
Ik lachte. ‘Ik ook. Maar dat is gelukkig niet het geval.’
‘Ze is anders wel leuk hoor.’
‘Joh, vind je dat?’ Ik lachte.
‘Maar ze ziet me toch niet staan. Jou wel.’
‘Doe normaal.’
‘Ze vroeg jou het eerst. Dat zegt toch genoeg?’
Ik voelde me ongemakkelijk.
‘Ik kan me niet voorstellen dat je haar niet leuk kan vinden.’
‘En als dat wel zou zijn?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Hoe zou jij dan reageren?’
Hij keek me schuin aan, onderzoekend.
‘Nee,’ zei ik snel om gedoe te voorkomen, ‘niet dat het zo is hoor.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
De manier waarop hij het zei. Die geloofde me niet. Mariska kwam weer terug gelopen.
‘Iedereen komt. Alleen Loïc doet een beetje moeilijk. Kun jij hem niet ompraten?’
‘Waarom ik?’
‘Jij kent hem.’
‘Ik ken hem net zo goed als jullie. Niet dus.’
‘Jij hebt zijn nummer.’
‘Albert ook, die heeft zelfs samen met hem een werkstuk zitten maken.’
‘Ja, maar Albert weet nog niet of hij komt.’
‘O, die hoef ik niet om te praten?’
‘Hij weet niet of hij mag komen. Hij woont achteraf, hij weet niet of hij van zijn ouders dat stuk nog terug mag fietsen ’s avonds laat.’
‘Kan hij niet meerijden met de anderen die daar vandaan komen?’
‘Weet ik niet. Dat moet hij zelf regelen.’
Typisch weer. Albert werd weer buiten gesloten als hij niet uitkeek. Daar vroeg hij misschien zelf ook wel een beetje om, door zich zelf af te zonderen, maar toch.
‘Vraag je Loïc?’
Ik knikte. ‘Ik zal het proberen. Maar Albert moet er ook bij zijn.’
Mariska haalde haar schouders op en liep weer door. Loïc stond op een afstandje te kijken. Hij schudde zijn hoofd een keer. Ik liet Gert staan, liep naar Loïc toe.
‘Je komt toch wel volgende week?’
‘Weet ik nog niet.’
‘Kom op man, iedereen komt.’
‘En als ik nou gewoon geen zin heb?’
‘Waarom niet? Zelf weten hoor. Als jij buiten de groep wil blijven vallen dan moet je vooral niet komen.’
Hij haalde zijn schouders op.
‘En als ik nou zeg dat ik wil dat je komt?’
‘Waarom zou je dat willen?’
‘Omdat ik vind dat je er bij hoort.’
‘Jij ja.’
‘Goed, dan kom je niet. Dan blijf je in je gedachten in Frankrijk wonen.’
Hij werd fel. ‘Dat bepaal ik zelf wel.’
‘Ze vragen je niet voor niets. Zelf weten.’
Loïc keek, draaide zich toen om en liep terug naar binnen. Goed, ik had mijn best gedaan. Hij moest het zelf maar weten. In de verte keek Mariska, samen met Femke. Ik haalde mijn schouders op.

Gert en ik hoorden de muziek al toen we het tuinpad op liepen. Er werd gelachen. We liepen meteen langs het huis, de achtertuin in. Mariska zag ons en kwam vrolijk op ons af.
‘Leuk dat jullie er zijn.’
Gert stuntelde wat, ik stootte tegen zijn arm.
‘We hebben wat voor je gekocht,’ zei hij verlegen.
Hij gaf haar het cadeautje dat we voor haar hadden gekocht die middag.
‘Maar ik ben niet jarig of zo.’
Gert glimlachte.
‘Voor het organiseren, en de puinhoop in jouw achtertuin,’ zei ik snel.
Ze had het al uitgepakt. Een flesje douchegel, wij vonden het in ieder geval lekker ruiken.
‘Wat lief,’ zei ze verrukt en gaf me zonder aankondiging een kus op mijn wang. ‘dank je wel.’
‘Graag gedaan,’ zei ik.
‘Jij ook,’ zei ze tegen Gert en gaf hem een kus op zijn wang.
Hij bloosde.
‘Daar is de barbecue, daar staat de drank. Er zijn stoelen genoeg.’
We lachten, ze liep naar binnen.
‘Niet wassen die wang,’ zei ik spottend.
‘Bier,’ zei Gert, ‘anders word ik gek.’
We pakten een klapstoeltje en gingen tussen onze klasgenoten zitten.
‘Handig, zo’n vader met een cateringbedrijf,’ zei Gert tegen me.
Ik lachte. ‘Anders had ze dit nooit kunnen doen.’
Haar vader stond achter de barbecue en zorgde ervoor dat iedereen genoeg te eten had. Ik keek de groep nog een keer rond en zag Albert zitten. Hij zat wat achteraf, een beetje stil, zoals we hem kenden. Ik pakte mijn klapstoeltje en ging naast hem zitten.
‘Toch gekomen?’
‘Ja. Ik kan met Frank en Willem meefietsen.’
‘Gaaf.’
Daar glunderde hij van. Typisch Albert.
‘Dank je.’
‘Waarom? Als de hele klas komt, dan moet jij er ook zijn.’
‘Loïc is er niet,’ zei hij rondkijkend.
‘Nee, dat zag ik ook al. Zou hij nog komen?’
‘Geen idee. Heb jij hem nog gesproken?’
‘Nee. Hij wilde er niet over praten. Zoals over alles.’
‘Ja, zoals over alles.’
‘Ik ga het hem zeggen maandag als hij niet komt. Hij moet gewoon komen vanavond.’
Albert keek voor zich uit. ‘Misschien.’
‘Wat bedoel je? Vind je niet dan?’
‘Hij heeft het moeilijker dan je denkt.’
‘Die verhuizing bedoel je?’
‘Bijvoorbeeld. Maar als hij je alles wil vertellen dan moet hij dat zelf maar doen.’
‘Jij weet meer.’
‘Ik ben bij hem thuis geweest, voor dat werkstuk.’
‘En?’
‘Niets, dat vertelt hij zelf wel een keer.’
Het werd later, Loïc was er nog steeds niet. Albert en ik stonden nog wat te eten bij de barbecue. Frank en Willem stonden op, samen met nog wat andere jongens.
‘Bedankt,’ hoorde ik ze zeggen tegen Mariska.
‘Gaan jullie alweer?’
Ik zag Albert kijken. Verbaasd, achterdochtig.
‘We gaan nog stappen in de stad.’
Ze zwaaiden naar de rest en vertrokken. Ik keek naar Albert. Die keek berustend.
‘Zou jij niet met hun terug fietsen?’
‘Ja, eigenlijk wel.’
Op dat moment kwam Loïc de tuin in lopen.
‘Hey, Loïc,’ hoorde ik iemand enthousiast zeggen.
Ook Albert keek ineens weer vrolijk. Ik niet minder, Ik was blij dat hij er was. Loïc stond meteen in de belangstelling van verschillende meisjes.
‘Je bent laat,’ zei ik uitdagend.
‘Ja, ik moest nog wat doen thuis, wasje draaien. Ik moest even wachten tot de machine klaar was.’
Dat gaf wat verbaasde gezichten, maar Loïc praatte er gemakkelijk overheen. Hij liep naar de barbecue en haalde er wat te eten vanaf. De vader van Mariska was al naar binnen, wat er nog op lag hielden we zelf wel bij. Omdat Frank en Willem en nog wat jongens weg waren zaten we in een kring met de hele klas bij elkaar.
‘Ik ga maar naar huis,’ zei Albert.
‘Nou al?’ vroeg Loïc verbaasd.
‘Hij zou met Frank en Willem mee terug naar huis rijden, maar die zijn gaan stappen,’ legde ik uit.
Loïc keek naar Albert. ‘Ze hadden jou beloofd dat ze met jou mee terug naar huis zouden fietsen?’
‘Ja, we zouden samen terug rijden.’
‘En dan gaan ze ineens stappen en jij moet dan nu al terug naar huis?’
‘Het is een eind, en het is een heel stil stuk om alleen te rijden.’
‘Dan breng ik je wel terug straks,’ zei ik zonder na te denken.
‘Maar dan moet jij dat stuk weer terug rijden in je eentje,’ zei Albert. ‘Dat is hetzelfde. Ik ga nu gewoon terug naar huis, nu is het nog niet echt laat.’
‘Wat een stelletje eikels,’ zei Loïc.
‘Loïc, laat nu maar, ik rij nu gewoon naar huis,’ zei Albert. Hij keek naar Mariska. ‘Bedankt, het was gezellig.’
Loïc zat zich duidelijk te ergeren. Albert ging naar binnen, waarschijnlijk naar het toilet. Zijn jas hing nog aan zijn stoel.
‘Wat is dat voor een kutstreek,’ zei Loïc. ‘Hij mag niet alleen fietsen, omdat zijn ouders dat te gevaarlijk vinden, en ze zeggen gewoon tegen hem dat hij met ze terug kan rijden terwijl ze gaan stappen.’
‘Misschien spraken ze dat pas hier af,’ zei iemand.
‘Dan nog,’ zei Loïc. ‘Ze weten dat Albert afhankelijk van hen is, dan kun je dat niet maken. Dan hadden ze dat tegen hem moeten zeggen voordat ze hier naar toe gingen.’
Albert stond ineens achter hem. ‘Laat nou maar Loïc, ik ga nu gewoon naar huis.’
‘Nee. Je blijft.’
‘Ik ga dat stuk niet alleen fietsen midden in de nacht.’
‘Dan blijf je bij mij slapen.’
‘Maar…’
‘Bel je ouders maar. Leg het maar uit. Je blijft bij mij slapen.’ Loïc pakte zijn telefoon. ‘Zeg het maar, ik heb je nummer. Bel jij of ik?’
Albert dacht na, pakte toen zijn telefoon en belde naar huis. Hij liep van ons weg, we konden het gesprek niet volgen. Met zijn telefoon in zijn hand kwam hij terug.
‘Wat is het nummer van jouw… thuis? Ik heb alleen jouw gsm. Ze willen even overleggen, of het wel goed is.’
Loïc gaf hem het nummer. Hij pakte meteen zijn telefoon en belde naar huis terwijl Albert het nummer aan zijn ouders doorgaf.
‘Hoi, met Loïc,’ zei hij in zijn telefoon. ‘De ouders van Albert bellen jullie zo. We zitten op dat feestje, en hij blijft slapen bij mij. Hij zou met anderen terug naar huis rijden, maar die zijn gaan stappen. Ze willen even met jullie overleggen.’ ‘Wat? Nee, geen probleem, dat regel ik wel.’ ‘Ja.’ ‘Nee, natuurlijk.’ ‘Ja? Zeggen jullie dan dat het geen probleem is?’ ‘Oké. Ik zie jullie morgen.’
Hij keek naar Albert en knipoogde. ‘Geregeld.’
Albert had al opgehangen, en keek naar Loïc. Niet veel later ging zijn telefoon weer. Zijn ouders hadden met die van Loïc overlegd en het was geen probleem. Loïc glunderde.
‘Mooi,’ zei hij. ‘Dat is geregeld. Nog wat drinken, Albert?’
Albert keek verlegen, hij moest duidelijk nog wennen aan het idee. Iemand anders stond op. De sfeer bleef even raar. Door het opstappen van een aantal lag de klas ineens in tweeën, leek het wel. Loïc had gelijk, het was gewoon een klotestreek om weg te gaan. Om Albert zo aan zijn lot over te laten, maar ook om vroeg weg te gaan op een feestje waar Mariska en haar vriendinnen zoveel moeite voor hadden gedaan. De jongen kwam terug met een aantal flesjes bier en deelde ze uit. Albert pakte zijn flesje en nam een slok. Loïc maakte een afwerend gebaar.
‘Ik pak wel water.’
‘Kom op man, pak een biertje, Doe niet zo flauw.’
Loïc keek even naar me. ‘Ik pak gewoon water,’ zei hij.
De jongen haalde zijn schouders op, Loïc stond op om voor zichzelf water in te schenken.
‘Watje,’ hoorde ik iemand lachend zeggen.
‘Ik drink gewoon water,’ zei Loïc. ‘Sorry.’
Hij zei het dwingend. Albert keek even naar me. Ik keek even terug. We begrepen elkaar. Hij wist net zo goed als ik waarom Loïc water dronk.
‘Iemand nog wat van de barbecue?’ vroeg de vader van Mariska.
‘We redden het wel, pap,’ zei Mariska een beetje gegeneerd.
‘Oké, je roept maar,’ zei hij luchtig en droop weer af.
‘Ouders,’ zuchtte Mariska.
Iedereen lachte.
‘Gaaf dat ze dit doen,’ zei Loïc.
Mariska knikte. ‘Is het ook wel.’
‘Jouw ouders zijn best wel oud,’ zei iemand.
Iedereen wist dat het tegen Loïc was, en niet tegen Mariska. Loïc staarde voor zich uit.
‘Dat zijn mijn ouders niet,’ zei hij kort.
Mijn mond viel open.
‘Niet?’ vroeg Mariska.
‘Nee, oom en tante. Oudere broer van mijn moeder.’
‘En jouw ouders dan?’
‘Die zijn in Frankrijk.’
‘Maar…’
‘Kunnen we het ergens anders over hebben?’ Loïc zei het dwingend, iedereen hield zijn mond.
Het was stil, iedereen staarde voor zich uit.
‘Iemand nog bier?’ Mariska probeerde de sfeer te redden.
Iedereen reageerde vrolijk, dankbaar voor de afleiding. Loïc stond op, liep met haar mee en kwam terug met een beker water.
‘Geen bier Loïc?’
Er werd gelachen.
‘Nee,’ zei Loïc. ‘Water.’
‘Waarom?’ vroeg iemand verbaasd.
Loïc keek even naar Albert, daarna naar mij. Hij plofte zijn been op tafel, stroopte zijn broekspijp omhoog en duwde zijn sok naar beneden.
‘Hierom,’ zei hij.
Iedereen staarde naar een enorm litteken. Zijn enkel had een rare vorm.
‘Er zit een hoop metaal in. Ik slik pijnstillers, anders word ik gek. Als ik daar alcohol bij ga drinken, dan kun je me naar huis dragen.’
Iedereen staarde naar zijn been.
‘En dan ben ik zo van de wereld dat Albert weer geen slaapplaats heeft. Dat kan ik niet maken.’
Loïc klonk gespeeld luchtig.
‘Hoe is dat gebeurd?’
‘Ongeluk,’ zei Loïc, ‘ik heb klem gezeten met mijn enkel. Verbrijzeld.’
‘Ongeluk?’
‘Met de auto. Ze hebben me er uit moeten zagen.’
Er werd wat gemompeld, iedereen schrok er van.
‘Waar?’ vroeg iemand.
‘In Frankrijk. Mijn ouders en ik waren op weg van thuis in Normandië naar Straatsburg, waar mijn opa en oma wonen. Er was een file, we stopten achter een vrachtwagen, achter ons remde een vrachtwagen te laat. Ik zat achterin, maar ik zat bijna tegen de bumper van de vrachtwagen voor ons.’
‘Bijna tegen de bumper? En die mensen voorin dan?’ vroeg iemand onnozel.
Loïc zei niets, staarde alleen maar voor zich uit. Het was ineens stil, niemand zei meer wat.

We konden het wel raden.
© 2009 Oliver Kjelsson