Het verschil (deel 5)

Kevin

Ik duwde de deur van mijn hut achter me in het slot en ging op bed liggen. Ik had net wat mailtjes verstuurd naar het thuisfront en had nog een kwartier. Zoals bijna iedere dag ging ik nog naar de personeelsbar. Straks, nu nog even niet. Iedere keer als ik mail verstuurde en daarna de computer afsloot, had ik het gevoel of ik alle banden weer verbrak. Zou dat ooit overgaan? Het gaf me altijd weer een goed gevoel in mijn eigen taal mijn verhaal te vertellen. Af en toe kwam dat Engels mijn neus uit. Ik hoorde wat mensen praten op de gang en schrok van de bons op mijn deur. De stemmen liepen meteen verder en ik glimlachte. Mijn buurman, wist ik. We maakten elkaar zo ook wakker in de ochtend. Af en toe communiceerden we zo dagen met elkaar zonder elkaar te zien. Vaste prik, als we beneden waren bonsden we bij elkaar op de deur zonder binnen te lopen. Het is een manier van hallo zeggen. Geen idee hoe dat ooit ontstaan was eigenlijk. Ik had met hem afgesproken wat te gaan drinken en wist dat hij nu onderweg was. Ik ging weer zitten, wreef met twee handen over mijn gezicht en stond op. Ik rekte me uit, deed de deur open en kneep een keer in het olifantje. Vaste prik.

De bar was niet echt vol. Mijn buurman lachte naar me toen ik binnen kwam.
‘What took you so long?’
‘Just relaxing after a hard day of work,’ lachte ik.
Ik ging bij hen aan tafel zitten maar het gesprek kon me niet boeien. Mijn lichaam was op zee, mijn hoofd zat in Nederland. Ik zag Hugo binnen komen en knikte naar hem. Hugo was mijn vertrouweling geworden. Helaas zag ik hem niet zo vaak. Zijn diensttijden lagen vaak ander dan die van mij. Hij was me op komen zoeken toen ik net aan boord was. Hij kwam uit België en was blij dat er iemand aan boord was waar hij weer eens gewoon Nederlands tegen kon praten.

Hij had me gevonden toen het schip net de haven uit zou gaan varen voor mijn eerste keer. Ik stond aan de reling te kijken naar mensen op de kade die stonden te zwaaien. Er vloeiden tranen. Bij hen, bij mij. Toen het schip loskwam en er langzaam meer water tussen wal en schip kwam besefte ik me dat ik niet meer terug kon. Het was definitief, ik was weg. Weg van alles. Het viel me zwaarder dan ik dacht. Mijn gedachten gingen terug naar het vertrek uit Parijs. Met waterige ogen keek ik naar de gebouwen op de kade die steeds kleiner werden en zag Marcel weer voor me. Ik was de hoek om gegaan en was blijven staan. Door een raampje in de slurf heb ik naar buiten gekeken. Hij stond tegen het kozijn geleund, met tranen op zijn wangen bij het raam naar het vliegtuig te kijken. Het had niet veel gescheeld of ik was weer terug uit die slurf gerend en met hem terug naar huis gevlogen. Ik had spijt als haren op mijn hoofd dat ik weggegaan was. Ik miste hem al voor ik in het vliegtuig zat. Van de vlucht zelf heb ik niet veel gemerkt. Ik heb bijna de hele tijd geslapen. Dat gaf me wel rust. Vol goede moed ben ik naar het schip gegaan en aan boord gestapt. Ik kreeg meteen mijn hut aangewezen en had daarna de rest van de dag voor mezelf. Ik heb het hele schip verkend en ben buiten blijven staan kijken naar de drukte op de wal. Langzaam gleden we weg. Ik schrok van een stem naast me.
‘Gaat het,’ hoorde ik in mijn eigen taal.
Ik bleef met mijn armen op de reling leunen en haalde mijn schouders op. Ik keek opzij en zag een lachend gezicht.
‘Hugo,’ zei hij en stak zijn hand uit.
‘Kevin,’ zei ik verbaasd.
‘Weet ik. Ik had gehoord dat er een Nederlander aan boord zou komen. Welkom.’
‘Dank je,’ mompelde ik.
‘Borrel? Kun je wel gebruiken denk ik.’
Hij had me meegenomen naar de personeelsbar en samen hebben we zitten drinken. Hij vertelde wat hij deed aan boord en waar hij vandaan kwam. De eerste paar weken kwamen we steeds meer van elkaar te weten. Ik heb op een dronken avond het hele verhaal over Marcel eruit gegooid. Hij had niet eens verbaasd gereageerd. Hij snapte het zoeken naar avontuur en vrijheid.

Hugo ging alleen aan een tafel zitten. Ik stond op en schoof bij hem aan.
‘Hoe is het?’
‘Druk geweest vandaag. Eén van de liften wilde niet meer, niet gemerkt vandaag?’
Ik knikte. ‘Waren we erg blij mee, ja.’
‘Ik had je nog willen waarschuwen, maar ik kreeg er de kans niet voor.’
‘Ik hoorde het meteen toen ik begon vanmorgen.’
‘Gastenlift maar gebruikt?’
‘Yep. Maar het viel mee, zoveel hadden we niet te doen vandaag.’
‘Je zit te staren,’ zei hij, ‘lucht je hart eens.’
‘Het is niets, ik heb naar huis zitten mailen.’
‘Ai,’ zei hij. ‘Heimwee?’
‘Beetje.’
Hij sloeg een keer op mijn schouder en nam een slok.
‘Gaat dat ooit over?’ vroeg ik.
‘Hoe lang vaar je nou?’
‘Bijna een jaar.’
‘Nee, dan gaat dat nooit meer over.’ Hij lachte.
‘Heb jij daar nou nooit last van?’
‘Af en toe. Maar ik was vrijgezel toen ik vertrok, dat scheelt.’
‘Inderdaad, dat scheelt een heel stuk.’
‘Kop omhoog, jongen, het vrije leven lacht naar je.’
Ik grijnsde en dronk de rest van mijn glas. De deur ging open en iemand keek vluchtig naar binnen.
‘Ah, there you are,’ zei hij tegen Hugo. ‘Come quick, the elevator broke down again. There is somebody in there.’
Hugo vloekte in het Engels en stond op. Ik lachte.
‘Don’t you laugh, the kitchen needs you too.’ Een vinger wees mijn kant op. ‘Half their supplies are in that elevator too.’
Hugo draaide zich weer om en lachte naar me.
‘Kom op, jochie, we gaan werken,’ zei hij met een overdreven Nederlands accent.

‘Ja, ja,’ lachte Hugo toen hij naast me kwam staan, ‘er komt morgen nog een Belg aan boord.’
Het was een paar maanden na het liftincident. Ik stond op de reling te leunen en draaide mijn hoofd opzij.
‘Nee he,’ grijnsde ik, ‘niet nog een.’
‘Jawel, hij komt in de keuken te werken.’
‘Wat weet je nog meer van hem?’
‘Niet veel. Hij is 30, heeft in verschillende restaurants in België gewerkt. Veel meer weet ik er niet van. We zullen morgen wel zien.’
‘Nog een Belg, ik hou mijn hart vast.’
Hugo lachte. ‘Hij is kok. Als hij maar een keer waterzooi voor me maakt.’
‘Waterzooi? Wil ik het weten?’
Hugo kuste de toppen van zijn vingers. ‘Je komt er wel achter.’
‘Iets gaan drinken?’
‘Nee, ik moet zo nog wat afwerken. Morgen maar weer.’
Hij liep weer weg en ik besloot de computerroom in te gaan. Meestal was het niet druk rond deze tijd. Even kijken of er nog iets in mijn mailbox zat en iedereen weer eens geruststellen dat het goed met me ging. Ik logde in en zag dat er flink wat mail was. Die van mijn zus en van Marcel bewaarde ik voor het laatst. Mijn zus had niet veel te melden, ik kreeg de groeten van mijn ouders en kreeg ook meteen te horen dat mijn moeder nog steeds dezelfde was. Ik glimlachte en opende de mail van Marcel. We mailden elkaar nog steeds trouw, al straalde er alleen nog maar gewone vriendschap uit. Af en toe leek het alsof we nooit een relatie hadden gehad. Natuurlijk had hij nog steeds een aparte plek in mijn hart, maar echt zeer deed het niet meer. Ik betrapte mezelf er op dat ik zijn mail toch altijd analyseerde, ik probeerde tussen de regels door te ontdekken of hij me nog steeds miste. Ik kon het de laatste tijd ook niet meer ontdekken. Het was ondertussen ook alweer anderhalf jaar geleden. Het was een mail met gewone dingen, zijn leven kabbelde rustig voort. Kort bedankje voor de foto’s die ik gestuurd had, ‘druk, volgende keer meer’. Niets aan de hand.

De volgende dag kwam ik Hugo weer tegen in de bar. Hij zat aan tafel te praten en lachte. Ik ging er bij zitten en kon wel raden met wie hij zat te praten. Ik stak mijn arm uit en gaf hem een hand.
‘Kevin, welkom aan boord.’
Hij lachte. ‘Het nieuws gaat snel dat er een nieuwe aan boord is. Phil is de naam.’
‘Hugo is je wegwijs aan het maken hier?’
‘Dit is het eerste wat hij liet zien, we zijn nog niet verder gekomen.’
We lachten terwijl ik Phil nog een keer stiekem bekeek. Hij had een leuk gezicht. Goed figuur. Hugo stond op.
‘Hou jij hem even bezig?’ vroeg hij aan mij. ‘Ik moet nog even wat dingen regelen.’
‘Is goed. Hoe laat ga je eten?’
‘Geen idee. Gaan jullie maar wanneer het uitkomt, ik zie wel wanneer ik tijd heb.’
Hugo verdween, Phil en ik namen nog een nieuwe ronde. We raakten aan de praat over waar we vandaan kwamen, wat voor werk we eerder gedaan hadden.
‘Waarom heb je hier voor gekozen?’ vroeg ik.
‘Ik wilde eens wat anders. De baan die ik had hield op. En jij?’
‘Ik wilde wat van de wereld zien. Ik had het idee hier te gaan werken en als ik ergens wat tegen zou komen weer aan wal wat anders te gaan doen. Maar ik dobber nog steeds rond met deze schuit.’
Phil lachte. ‘Het kan raar lopen.’
‘Inderdaad. Ik heb thuis niets meer. Wat dozen bij mijn zus op zolder, dat is het. Een hut van nog geen 10 vierkante meter, meer heb ik niet. Home is were my heart is.’
‘Mijn appartement wordt nu als vakantiewoning verhuurd. Zicht op zee. Mijn broer zorgt er voor.’
‘Extra inkomsten.’
‘Nou, er moet nog steeds geld bij hoor. Maar het scheelt wel, anders staat het toch maar leeg. Maar als ik hier verlof heb, kan ik mooi terug naar huis.’
‘Dat is wel lekker.’
‘Wat doe jij dan als je niet hoeft te werken?’
‘Ik ben wel eens in een havenplaats gebleven tot ze weer terug waren na een minicruise van een week. Of ik blijf aan boord en ga eens wat boeken lezen, daar heb ik anders geen tijd voor.’
‘Groot gelijk.’
Ik keek op mijn horloge.
‘Etenstijd, Phil. Ook zin in eten?’
‘Ik ben wel benieuwd naar het niveau van de keuken hier,’ grapte hij.
We stonden op en liepen naar het personeelsrestaurant. We gingen samen langs het buffet en schepten onze borden vol. We zochten een tafel en aten zwijgend.
‘Valt niet tegen,’ zei Phil toen hij bijna klaar was met zijn bord.
‘Zeker niet,’ zei ik. ‘We hebben hier niet te klagen.’
‘Ik ga zo mijn hut eens van binnen bekijken,’ zei Phil.
‘Slaap?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Moe is een beter woord. Lange reis, veel indrukken.’
We verlieten het restaurant en namen de trap naar de verdieping waar onze hutten waren. Bij de deur van mijn hut namen we afscheid.
‘Slaap ze,’ lachte ik.
‘Dat zal wel goed komen.’
Ik liep mijn hut binnen en ging op mijn bed liggen. Ik keek naar het plafond. Phil was gezellig. Phil was leuk.

De volgende dag moest ik even in de keuken zijn. Ik had het een en ander te regelen met de chef-kok, we bespraken wat hij nodig had voor de cruise die we hierna zouden maken. Achter in de keuken zag ik Phil bezig met een andere kok die hem uitlegde hoe het werkte en waar hij alles kon vinden. Hij keek even naar me en lachte. Ik knipoogde terug. Ik maakte wat aantekeningen en vertrok weer. In de gang kwam ik Hugo tegen. Hij had zijn gereedschapskoffer in zijn hand.
‘Alles onder controle?’ vroeg ik.
‘Altijd he? Bij jou ook?’
‘Ja hoor, lijst aan het maken van wat we bij de volgende haven in moeten slaan.’
‘Leuke gast he, die Phil?’
‘Zeker,’ zei ik, iets te enthousiast.
Hugo glimlachte een keer.
‘Wat lach je nou?’
‘Niets,’ grijnsde hij, ‘niets. We zullen de rest van de crew eens Nederlands gaan leren. Zullen ze nodig hebben.’
‘Drie tegen driehonderd. En jij gelooft dat?’
Hij lachte. ‘De volhouder wint.’
We gingen ieder onze eigen weg. Die avond kwamen we elkaar weer tegen bij het eten. Hugo, Phil en ik zaten gezellig te praten waarbij ik af en toe moest lossen omdat Hugo en Phil met een zwaar Vlaams accent zaten te praten en te lachen. Ik kon het redelijk volgen, maar af en toe begreep ik er niets van. Na het eten doken we meteen de bar in. Ik roerde in mijn koffie en liet hun herinneringen ophalen aan dingen waar ik nog nooit van gehoord had. Dat maakte ook niet uit, het was gewoon gezellig. Af en toe zag ik blikken om ons heen naar onze tafel kijken, met een verwonderde blik waarom we zo zaten te lachen. Het gebeurde niet vaak dat er een vreemde taal gesproken werd, naast het Engels. Het interesseerde me geen bal. We hadden plezier en het voelde vertrouwd aan. Phil had droge humor en ik genoot. Hugo ging op tijd naar zijn hut. Hij had vroeg in de ochtend nog een klus, Ik had gewone werktijden en Phil kon uitslapen.
‘Jij drinkt ook stevig door,’ zei hij.
‘Dat leer je wel hier aan boord,’ zei ik kort.
‘Helpt ook om dingen te vergeten?’
Hij sloeg de spijker op zijn kop. Ik had vlak voor ik ging eten even achter de computer gezeten om mijn mail te lezen en het gemis van het thuisfront gierde weer eens door mijn lichaam. Marcel had woord gehouden en een lange mail gestuurd.
‘Ook ja.’
‘Mis jij thuis wel eens?’
‘Regelmatig,’ zuchtte ik.
‘Heb ik gelukkig nog geen last van.’
‘Wees gelukkig.’
‘Ik ben zelfs blij dat ik daar weg ben.’
Ik keek hem verbaasd aan.
‘Ik had een leuke relatie. Echt waar, ik had niets meer te wensen. Opeen had hij een ander. Ik wist niet hoe snel ik weg moest komen.’
Mijn hart klopte. Zei hij nou hij?
‘Zei je nou hij?’ vroeg ik.
‘Hij, ja. Problemen mee?’
Ik lachte. ‘Nee hoor.’
‘Zeven jaar lief en leed gedeeld. Waarvan hij meer dan de helft ook nog een ander had, bleek later.’
‘Ik ken het.’
‘Meen je dat nou?’
‘Zo lang hadden we nog niet iets met elkaar. Ik kwam er alleen al snel achter dat hij het niet zo nauw nam met het monogaam zijn.’
‘Zei je nou hij?’ lachte Phil.
Ik glimlachte en knikte. Hij legde even zijn hand op mijn arm en trok die toen ook meteen weer terug.
‘Ben je daarom ook gaan varen?’
‘Nee, dat is al veel langer geleden. Ik had al jaren de droom dat ik alles van de wereld wilde zien. En daar ben ik nu druk mee bezig.’
‘Als je de kans hebt, moet je die pakken.’
‘Zo makkelijk was het niet. Ik woonde al een tijdje samen.’
‘En je bent toch gegaan?’
Ik knikte. ‘Ik was bang dat ik voor de rest van mijn leven spijt zou houden als ik het niet zou doen. Ik moest van mezelf.’
‘Dus hij wacht op je tot je weer terug bent?’
‘Nee, ik ben gegaan om misschien wel nooit meer terug te komen. Hij mag ook niet op mij wachten.’
‘Dan moet er toch wel iets verkeerd gezeten hebben in jullie relatie.’
‘Helemaal niet, dat is het gekke. Maar ik moest het gewoon doen, dat was sterker.’
‘Je bent gek. Geen spijt van dan?’
‘Af en toe,’ grijnsde ik.
‘Mag ik vragen hoe hij heette?’
‘Marcel.’
‘Je spreekt het uit met liefde. Mooie naam ook trouwens.’
‘Dank je.’
‘Hebben jullie nog contact?’
‘We mailen af en toe. Als goede vrienden.’
‘Lijkt me raar. Knap van hem dat hij toch contact met je blijft houden.’
‘Daar ben ik hem ook heel dankbaar voor. Hij gunt het me ook. Op het laatst vond hij ook dat ik het moest doen, dat ik moest gaan. Ik heb afscheid genomen van familie en vrienden en ben met hem nog een weekend naar Parijs geweest. Ik ben vanuit daar naar de boot gegaan.’
‘Was dat niet zwaar?’
‘Loodzwaar. Wil ik ook niet meer aan denken.’
Ik staarde voor me uit.
‘Ander onderwerp?’
‘Graag,’ probeerde ik te glimlachen.
‘Nog een laatste glas?’
‘Is goed, daarna ga ik slapen.’
Phil haalde nog twee glazen en zette ze op tafel. Ik dronk snel. Ik wilde naar bed. Ogen dicht, slapen. Niet meer denken. Na het lezen van mijn mail, vooral die mail die van Marcel kwam, piekerde ik teveel en het hele gesprek met Phil reet alle wonden nog verder open. Ik had even genoeg. Ik klapte mijn lege glas op tafel en stond op. Phil dronk zijn glas leeg en verliet samen met mij de bar. We liepen terug naar onze hut. Bij de deur van mijn hut wensten we elkaar welterusten. Ik deed mijn deur open en voelde zijn hand op mijn schouder. Ik draaide me om en keek hem aan. Hij sloeg zijn arm om me heen en gaf me een kus op mijn mond. Ik kuste hem terug en duwde hem van me af. Hij glimlachte en liep door naar zijn hut. Ik sloot de deur en kleedde me uit. Met en zucht viel ik op bed. Ik pakte het olifantje en dacht aan Marcel. Ik kon hem niet vergeten. Ik twijfelde. Was dit alles niet een enorm grote fout? Ik draaide me op mijn zij en huilde. Ik wilde naar huis.

Ik werd wakker met het olifantje naast mijn gezicht op het kussen. Marcel was meteen weer bij me. En Phil. Ik rekte me uit en stak mijn kop onder de kraan van mijn wastafel. Ik hoorde een bons op de deur en schopte er een keer tegen. Ik hoorde iemand lachen. Ik keek op mijn wekker en zag dat ik laat was. Ik haastte me naar het ontbijt en schoof aan bij Phil.
‘Ik dacht dat je uit kon slapen?’
‘Geen slaap meer,’ mompelde hij.
‘Ik werd gek van de geluiden de eerste paar nachten.’
Phil lachte. ‘Er ligt iemand te snurken, niet normaal.’
‘Dat zijn er meer. Het went.’
‘Moet ik sorry zeggen?’
‘Waarom?’ reageerde ik verbaasd.
‘Je duwde me nogal geschrokken weg.’
‘Het overviel me.’
‘Sorry.’
‘Nee, geen sorry. Het was wel lief.’
We lachten een keer verlegen naar elkaar. Hugo kwam binnenlopen, pakte wat te eten en kwam bij ons zitten.
‘Zo, even wat eten,’ zuchtte hij, ‘nog geen tijd gehad.’
‘Is het zo druk?’ vroeg ik.
‘Eventjes, daarna niet meer. Jij bent vroeg,’ zei hij tegen Phil.
‘Ik kon niet meer slapen. Ik ga straks maar even de rest van de boot verkennen. Waar is die computerroom ergens?’
‘Deck 8,’ zei ik, ‘voor in het schip, bij de library.’
‘Ik loop er zo wel even met je naar toe,’ zei Hugo, ‘ik moet toch die kant op.’
We ruimden onze bladen op en verlieten de zaal. Ik ging naar de lobby waar mijn kantoor aan grensde. Hugo en Phil namen de lift naar boven. Ik werkte wat bestellingen af en zorgde ervoor dat ze aan wal wisten wat we nodig hadden in de volgende haven die we aandeden. Daarna ging ik even kijken hoe het liep bij de opslag van alle goederen en of de leveringen aan de verschillende afdelingen een beetje opschoten. Onderweg daar naar toe werd ik een paar keer aangehouden door gasten die de weg kwijt waren of andere informatie wilden. Naast mijn gewone werk was ik ook altijd een soort gastheer, door dat uniform van mij. Vriendelijk blijven, service with a smile. Ik vond het niet erg. Dit soort dingen maakten het werk juist leuk om te doen. Halverwege de dag kwam ik Hugo nog tegen.
‘Slecht teken, die mist het thuisfront nu al.’
Ik glimlachte. ‘Mailen?’
‘Hij wilde meteen weten hoe het werkte.’
‘Toch niets mis mee? Even laten weten hoe de eerste dagen zijn geweest.’
‘Ik zie het aan hem. Die blijft niet lang.’
‘Dat dacht je van mij ook, geef maar toe.’
Hugo lachte. ‘Klopt. Ik heb me in je vergist.’
We liepen weer door, ieder in zijn eigen richting. Ik dacht na over wat hij zei. Had hij zich echt zo vergist?

Phil had zijn draai gevonden. Hij was een stuk vrolijker na twee maanden dienst aan boord. We konden het goed met elkaar vinden, maar ik zorgde er wel voor dat er wat afstand bleef bestaan tussen ons. Ik merkte aan hem dat hij me aangenaam gezelschap vond en had het vermoeden dat hij wel meer wilde. Op een of andere manier zag ik dat niet zitten. Iedere keer als ik er aan dacht vloog Marcel weer mijn gedachten binnen. Ik moest hem maar weer eens een mail sturen. Ik had al een tijdje niets van hem gehoord. Na mijn dienst en het avondeten ging ik naar boven en zocht een vrije computer uit. Er was niet veel mail. Ik las alles vluchtig door en opende die van Marcel als laatste.

Ahoi, maatje!
Hoe gaat het op die schuit van je? Nog geen vaste plek aan wal gevonden in een of ander exotisch oord met een lekkere inlander?

Ik glimlachte. Die was in een melige bui.

Hier gaat alles prima. Ik ben net terug van een weekje vakantie. We zijn met zijn allen een week naar Texel geweest. Willem, Corina, Marion, Bart, Jonas en ik.

Jonas?

We hebben een te gekke tijd gehad daar met af en toe iets teveel drank. Ik heb bij deze mail een groepsfoto meegestuurd. Ik heb je er nog niets over verteld maar het gaat zo goed dat ik het je nu wel kan vertellen. Een tijdje geleden heb ik iemand leren kennen in het theater. Het klikte meteen en na die week vakantie weet ik ook dat het goed klikt tussen hem en de rest. We bouwen het rustig op, ik moet er ook niet aan denken dat we binnenkort zouden moeten gaan samenwonen. Jonas heeft zijn eigen plek en ik de mijne. Rustig aan, dan breekt het lijntje niet. Maar ik moet toegeven dat ik de laatste tijd weer met mijn hoofd in de wolken loop. Gek eigenlijk dat ik je dit nu pas durf te vertellen. Ik had het jou eigenlijk als een van mijn beste vrienden meteen moeten vertellen maar op een of andere manier had ik daar toch moeite mee. Nou ja, dat begrijp je waarschijnlijk wel. Ik hoop snel weer eens iets van je te lezen.
Dikke kus,
Marcel.

Ik las het nog een keer over. Jonas. Ik bekeek de foto en zag hem lachend naast Marcel staan, arm losjes om hem heen. Leuke vent, dat wel. Mijn gevoel stuiterde heen en weer. Was ik nou teleurgesteld? Moest ik eigenlijk niet gewoon blij voor hem zijn? Ik stuurde een kort berichtje terug waarin ik hem feliciteerde en zorgde er voor dat ik aan de oppervlakte bleef. Niet laten merken wat ik echt voelde. Ik vertelde hem ook dat er een nieuwe kok aan boord was gekomen, een Belg, en dat het een hele leuke gozer was. Dat laatste over Phil haalde ik weer weg voor ik het verstuurde. Dat lag er wel erg dik bovenop. Ik sloot af en liep terug naar mijn hut. Bij iedere stap werd ik verdrietiger. Marcel. Jonas. In de gang naar mijn hut kwam ik Phil tegen. Hij zag aan mijn gezicht dat er iets goed fout was.
‘Kevin, is er iets?’
Hij legde bezorgd een hand tegen mijn arm die ik bruut wegduwde.
‘Opzouten, laat me met rust.’
Hij schrok van mijn reactie.
‘Sorry,’ zei ik vol spijt. ‘Lat me maar even.’
Ik sloot me op in mijn hut, pakte het olifantje en barstte in tranen uit op mijn bed.

Een paar minuten later vluchtte ik mijn hut weer uit en ging uitwaaien op het achterdek. De zon scheen laag boven het water.
‘Kevin!’
Ik hoorde aan de stem dat het Hugo was.
‘Ik wist wel dat ik je hier kon vinden. Phil waarschuwde me. Praat eens.’
Ik liet zijn hand toe op zijn schouder. Ik haalde adem. Nou niet gaan janken.
‘Mail gehad van Marcel,’ zei ik kort.
‘Ai, ik hoef al niet te raden denk ik wat daar in stond.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Jonas,’ zei ik.
‘Dit had je kunnen verwachten. We zijn anderhalf jaar verder.’
‘Weet ik ook wel. Hij heeft ook groot gelijk. Maar het doet wel zeer.’
‘Het wordt eens tijd dat jij weer eens iemand leert kennen.’
Ik glimlachte spottend.
‘Hier aan boord.’
Ik keek hem verbaasd aan. ‘Hier aan boord?’
‘Hou me niet voor de gek, Kevin. Alsof ik die blikken tussen jullie niet gezien heb. Hij is net zo’n janet als jij.’
‘Dank je voor het compliment.’
‘Volgens mij moet jij die Jonas dankbaar zijn. Als die er niet was geweest was je nooit van die Marcel los gekomen. En die was de enige die nog tussen jou en Phil in zat. Heb ik gelijk of niet?’
‘Je hebt een enorme dosis mensenkennis.’
‘Nee hoor,’ lachte hij, ‘ik heb met Phil gepraat.’
‘Pardon?’
‘Dit heb ik je niet gezegd. Maar hij vind je meer dan leuk, Kevin. En dat is andersom volgens mij net zo.’
Ik glimlachte alleen maar. Hugo sloeg me een keer op mijn schouder en ging weer. Ik staarde nog even naar het water. Hij had gelijk. Hij was nog geen vijf minuten weg of Phil kwam bij me staan.
‘Gaat het?’
‘Jawel.’
‘Mag ik vragen wat er is?’
‘Ik had mail van Marcel. Hij heeft een nieuwe vriend.’
‘Au.’
‘Yep, heel erg au. Maar ik moet eigenlijk gewoon blij voor hem zijn. Ik heb ook een beetje een hekel aan mezelf nu dat ik dat niet zomaar kan.’
Phil legde zijn hand op mijn schouder.
‘Dat komt wel goed, Kevin.’
‘Ik ga terug naar binnen. Loop je mee?’
Phil knikte begripvol en samen liepen we naar binnen. We namen de lift en daalden af naar onze verdieping. Bij de deur van mijn hut bleven we stil staan. Ik sloeg mijn armen even om hem heen en zuchtte met mijn hoofd op zijn schouder. Phil streelde over mijn rug en kuste mijn nek. Ik kneep mijn armen een keer samen en keek hem aan. Hij kuste me op mijn mond en ik kuste hem terug. Hij trok me dichter tegen hem aan en kuste me weer. Ik maakte me los en deed de deur van mijn hut open.
‘Sorry, Phil, nog even niet. Laat me nou maar even.’
‘Neem de tijd, Kevin.’
Ik kuste hem op zijn voorhoofd voor ik mijn hut in ging.
‘Dank je wel,’ fluisterde ik.
Daarna sloot ik de deur van mijn hut en liet hem alleen achter op de gang.
© 2005 Oliver Kjelsson