Trouw (deel 3)

‘Sorry,’ stamelde ik.
Ik zweette. De conducteur floot. Ik stapte in. Loek keek me nog steeds met grote ogen aan. Ik kon niets meer zeggen, voelde me schuldig. De trein zette zich in beweging, ik stak mijn hand op, Loek zwaaide verdwaasd terug. Gelukkig. Ik bleef nog even staan, staarde naar buiten. Wat zou Loek nu denken? Waarom had ik het ook gedaan? Waarom was ik zo stom om hem een kus op zijn wang te geven? Hoe haalde ik het in mijn hoofd? Wat moest ik doen? Wat moest ik morgen nou zeggen als ik hem weer zag? Ik bonkte een keer met mijn voorhoofd tegen het raam en bleef er tegenaan hangen totdat mijn voorhoofd koud was van de ruit. De trein minderde vaart, volgende station. Ik ging recht staan, en liep door de trein. Kijken waar Sarah zat.

‘Hoi,’ zei ze stuurs toen ik naast haar ging zitten.
‘Hoi.’
Meer wilde ik ook niet zeggen. Mijn hoofd viel achterover tegen de hoofdsteun en ik sloot mijn ogen. Zachte, frisse wang. Loek. Hij had verschrikt gekeken, niet boos. Verbaasd. Maar waarom? Alle signalen waren er, hij liep met me mee, hij bleef bij me, hij hield me vast… Was het dan toch alleen maar stoeien geweest, en niets meer? Ik wist het even niet meer. Lichte paniek ook. Wat nou als ik het helemaal verkeerd had ingeschat, en hij morgen op school aan iedereen vertelde wat ik gedaan had? Buikpijn. Dat ging een hel worden. Ik slikte. Ik had het zelf veroorzaakt, ik was verantwoordelijk voor mijn eigen daden.
Sarah stootte me aan. ‘We zijn er hoor.’
Half verschrikt deed ik mijn ogen open. Ze had gelijk, de trein reed al langzamer. Ik pakte mijn tas en stond op. Ik keek stuurs naar buiten, vinger al op de knop om de deur te openen. Ze sprongen open, we stapten samen uit en reden zwijgend naar huis. Ik begroette mijn moeder en ging daarna meteen naar mijn kamer. Op bed liggen, even niets doen. Behalve nadenken dan.

Ik gaapte. Ik stond op het perron en gaapte. Ik had weinig gegeten, was niet meer gaan lopen en vroeg gaan slapen. Geen internet, geen Milan. Geen zin in. Ik maakte me zorgen, eigenlijk wilde ik gewoon niet naar school. Ontwijken, geen confrontatie. Maar ik moest en dat was misschien maar goed ook. Ik wilde weten wat hij dacht, hoe hij zou reageren. Ik dacht er nog een keer aan wat er gebeurd was. Ik kon niet gaan zeggen dat ik het voor de grap had gedaan, dat was wel duidelijk. Misschien vond hij het wel niet erg. Dat kon natuurlijk ook nog. Misschien was het allemaal wel niet zo slecht als ik dacht. Ik slenterde door het station, zag eigenlijk niemand om me heen. Zijn trein kwam een paar minuten later wist ik. Moest ik op hem blijven wachten? Waren er niet meer bij? Ik stelde me verdekt op, hield de trap van zijn perron in de gaten. Er kwam een flinke stroom mensen naar beneden. Mijn hart klopte in mijn keel toen ik de trein hoorde stoppen, het duurde even voordat er mensen naar beneden kwamen. Moordend, ik werd gek. Maar wie er ook naar beneden kwam: geen Loek. Ik wachtte nog even, maar er kwam niemand meer van de trap af. Ik baalde. Snel liep ik naar de fietsenstalling en reed gehaast naar school. Had ik hem gemist of was hij er echt niet? Ik liep de school binnen en keek rond. Loek was er echt niet. Jacco zag me binnen komen en stak zijn hand op. Ik glimlachte maar.
‘Wat ben je laat?’
‘Ja, vertraging,’ loog ik.
‘Je kijkt moeilijk.’
‘Flink moeten trappen.’
Jacco lachte, schonk er verder geen aandacht aan. Iedereen praatte, ik bleef stil. Geen Loek, nu wist ik nog niets. Stiekem had ik gehoopt het voor school al met hem uit te kunnen praten, maar als hij het eerste uur oversloeg, dan had hij al een hoop mensen gezien voordat ik hem weer zou zien. En gesproken waarschijnlijk. Ik werd gek.

In de pauze zag ik hem staan. Hij was er. Hij keek even naar mij, draaide zich toen een stukje om. Duidelijk, die wilde me niet zien. Bleef de vraag: had hij iets aan anderen verteld? Ik zag verder niemand naar me kijken, dus dat viel volgens mij wel mee. Maar hij keek niet naar me, glimlachte niet. Ik was er de rest van de dag niet helemaal bij met mijn gedachten. Ik kon het hele gedoe rond Loek maar niet uit mijn hoofd zetten. Jacco en de andere jongens gingen de stad in, maar daar had ik geen zin in. Ik bleef wat treuzelen, hangen, ik wilde weten waar Loek was. Hij was ook uit, dat wist ik. Ik zag hem nergens, haalde mijn jas uit mijn kluisje en keek even rond. Ineens kwam hij de hoek om, jas al aan. Hij keek naar me. Ik slikte en keek terug.
‘Hoi,’ zei ik timide.
‘Hoi,’ antwoordde hij neutraal. Daarna kwam er iets van een glimlach. ‘Trap jij of trap ik?’

Yes! Hij zat bij me achterop. Het was ook gewoon mijn beurt om te fietsen. Hij had geglimlacht, hij wilde met mij naar het station. Dit kwam helemaal goed. Yes! Ik wist het zeker. Ik wist alleen niet wat ik moest zeggen, sloeg dicht. Ik jubelde nou wel, maar wat dacht hij nou echt? Ik durfde er niet over te beginnen en hij hield ook zijn mond dicht. We reden zwijgend tot aan de helling, hij sprong er af en liep gewoon met me mee naar beneden. Zonder iets te zeggen liepen we het station in, naar mijn perron. Hij liep met me mee. Ik liep verder door naar achteren, zo’n beetje het einde van het perron. Niet teveel mensen om ons heen. We gingen zitten, hij haalde een flesje uit zijn tas. Hij nam een slok en keek me aan.
‘Jij ook? Het is lauw.’
Ik knikte, nam een slok en draaide de dop er weer op. Hij pakte het flesje weer over en hield het vast. Hij speelde er mee. Raar dit, alles ging zwijgend. Ik wilde wel iets zeggen over school, maar dat klonk veel te dom als ik dat zou doen. Hij hield het tussen twee vingers, balanceerde een beetje. Zonder er bij na te denken tikte ik er plagerig tegen aan. Het viel op de grond en rolde een eindje weg. Hij lachte protesterend en stond op om hem te pakken. Daar ging hij weer, vlak naast me, flesje tussen zijn vingers. Toen mijn hand bewoog hield hij het tegen met zijn elleboog. Ik deed nog een poging. Het flesje viel weer, rolde over de stenen. Ik stond tegelijk op. Hij had het door en hield me met zijn lichaam van het flesje weg. Dat werd stoeien. Lachend probeerde ik het flesje uit zijn handen te pakken maar dat lukte me niet. Hij ging weer zitten maar ik liet het er niet bij zitten. Ik hing tegen hem aan maar hij hield zijn arm gestrekt. Ik gaf het op, maar bleef wel tegen hem aan hangen. Hij liet het toe. Hing zelfs een beetje terug. Ik keek naar zijn handen.
‘Is dat nog te drinken? Het schuimt helemaal.’
Loek grinnikte. ‘Sinaasappelsap moet je altijd vooraf schudden toch?’
Hij draaide de dop er weer af en nam een slok. Hij hield het voor mijn gezicht en keek naar me. Ik pakte het over en dronk. Ik hield het voor hem en keek hoe hij de dop er weer op draaide. Hij hing nu echt zijdelings tegen me aan. Ik legde mijn arm half om zijn middel. Ook dat vond hij prima. Ik probeerde met mijn hand onder zijn jas te komen, maar dat lukte niet echt. Mijn trein kwam er aan. Die ging ik mooi laten schieten.
‘Moet jij niet mee?’ vroeg hij toen de trein helemaal stil stond.
‘Geen zin in,’ zei ik.
Hij draaide zijn hoofd en keek me even lachend aan.
‘Ik zit hier veel te lekker,’ vulde ik aan.
Hij trok mijn arm nog wat steviger om zich heen.

Dit was het, dit kon niet meer fout. Hij was net zoals ik en hij genoot hier ook van. Het gevoel van de dag ervoor was weer helemaal terug. Ik boog mijn hoofd voorover en rook aan zijn haar. Ik zag zijn oor en dacht er geen moment over na. Ik kuste zijn oor. Zijn lichaam schokte iets, maar hij hield zich stil. Ik wilde vragen stellen, maar er kwam geen geluid over mijn lippen. Ik voelde zijn hand op mijn arm, hij kneep. Er klonk een fluitje, ik keek hoe mijn trein wegreed. Loek ging weer wat rechter zitten, rug tegen de rugleuning van de bank, benen gestrekt voor zich uit. Mijn arm had ik weer terug. Hij nam nog een slok en gaf het flesje aan mij.
‘Maak maar leeg.’
Er zat nog net een slok in. Ik keek naar zijn benen, schuin naast me. Ik legde het flesje op zijn bovenbenen. Als hij ze uit elkaar deed dan viel het op de grond. Hij pakte het, tikte ermee op zijn knie met gestrekte arm. We zwegen weer, maar hij moest net zo’n draaikolk in zijn kop hebben als ik. Ik moest iets doen, maar ik wist niet wat. Ik keek hem aan, hij keek terug met een flauwe glimlach. Achter ons reed een trein binnen.
‘Jouw trein,’ zei ik maar.
‘Ga ik toch niet meer halen.’
Hij zei het serieus, maar lachte toen toch. Ik ging iets scheef hangen, raakte zijn schouder. Hij hing gelukkig terug. Het flesje tikte nog steeds op zijn knie. Langzaam ritme, in gedachten. Hij tikte een keer op mijn been. Terug op zijn knie. Mijn been. Terug op zijn knie. Toen hij mij been weer raakte pakte ik het vast. Loek lachte, trok aan het flesje terwijl ik het stevig vast hield. Hij ging wat rechter zitten toen hij merkte dat ik echt niet meer losliet. Al snel hingen we weer dicht tegen elkaar aan, ik had het uit zijn hand getrokken. Lachend probeerde hij het terug te pakken. Ik hield het met gestrekte arm van hem weg, legde mijn andere hand tegen zijn zij. Dat voelde hij en zat stil, hij staarde me aan. Ik kneep zachtjes, staarde terug. Ik had hem vast, dicht bij me. We glimlachten. Het ging weer vanzelf. Ik stootte met mijn voorhoofd tegen dat van hem. Ik kuste hem zachtjes, voor het eerst raakte ik zijn lippen aan. Het flesje lag alweer op zijn been, met mijn hand. Loek aarzelde, maar kuste me toen terug. Ik wreef langs zijn neus met de mijne, kuste weer. Nu wilde ik zoenen ook! Hij liet het toe, tot mijn verbazing. Ik had het flesje al losgelaten en hield zijn been vast. Hij was in beweging gekomen, één hand tegen mijn arm, eentje op mijn been. We zoenden voorzichtig. Kort. Hij liet me al snel weer los.
‘Dit moeten we niet doen.’
Ik keek teleurgesteld.
‘Niet hier. Dit mag niemand zien.’
‘Nee.’
Hij glimlachte. Hij zat weer recht, wel dicht tegen me aan. Tussen ons in speelde zijn hand met die van mij. Hij kneep. Mijn volgende trein was er al weer bijna. Ik wilde nog een kus voordat ik ging. Minstens één. Mijn trein kwam er aan en remde piepend langs het perron.
‘We moeten zo naar huis,’ zei hij.
‘Geen zin in. Ik zit hier nog steeds goed.’
‘Ik moet de eerste trein echt hebben.’
Ik haalde mijn schouders op. Loek lachte, stond op en trok me omhoog. Ik liet me tegen hem aanvallen en pakte hem vast. Samen liepen we naar mijn trein, we moesten zelfs een stukje terug lopen. We stopten bij de open deuren.
‘Ik zie je morgen,’ zei ik. ‘Rij je mee naar school?’
‘Is goed.’
Ik glimlachte terug. Nog een minuut.
‘Zie je morgen,’ zei ik en gaf hem een kus.
Loek keek rond, maar er stond niemand meer op het perron. Hij aarzelde. Ik niet, ik kuste hem weer en hield hem bij zijn jas vast. Hij kuste voorzichtig terug. Ik kuste, likte, zoenen. Het fluitje klonk. Ik gaf hem nog een laatste kus en stapte toen in. Hij bleef staan tot de deuren dicht gingen, zwaaide en glimlachte. Ik glimlachte terug en met een zwevende kop ging ik zitten.

Het viel iedereen thuis wel op. Ik was vrolijk. Verliefd, en hoe! Niemand vroeg verder iets gelukkig. Ik zat breed grijnzend achter mijn computer toen Milan online kwam.
“Wat heb jij?” las ik.
“Gezoend,” typte ik, “met Loek.”
Hij lachte verbaasd, mond half open.
“Het was zo gaaf.”
“Die jongen van school?”
Ik knikte. “Uhu.”
“Had je nooit verwacht toch?”
“Nee. Maar we hebben het wel gedaan.”
“Gaaf man.” Hij lachte. “Lekker hè?”
Ik knikte weer, breed grijnzend. Milan lachte nu echt hard.
“Je zou jezelf moeten zien zitten.”
Ik snapte wat hij bedoelde, ik was onrustig. Dat kon maar op één manier opgelost worden. Lopen.

Hetzelfde rondje. Langs het skateparkje, maar die jongens konden me niet interesseren. Niet meer. Ik had Loek nu. Ik ging harder dan normaal. Ik barstte van de energie. Ik ging op de automatische piloot, zwaar in gedachten. Ik wilde hem eigenlijk bellen, maar ik had geen nummer van hem. Zou hij nu ook aan mij denken? Vast wel. Hij was een beetje terughoudend geweest, op het perron, voorzichtig zelfs. Maar we hadden wel gezoend, dus dat kwam allemaal wel goed. Natuurlijk kwam alles goed. Sterker nog, hij zat op dezelfde school, ging ook naar de kerk. Weliswaar een andere dan ik, maar hij wist hoe lastig het was. Milan snapte mij nooit helemaal, die ging er veel vrijer mee om. Beetje te vrij als je het mij vroeg. Dat zijn coming out thuis en bij vrienden al geweest was, dat snapte ik wel. Maar hoe hij verder over relaties en zo dacht, dat lag eigenlijk mijlenver van mij vandaan. Loek niet, die zat met dezelfde ideeën als ik. Ik was blij, ik had ook nooit gedacht dat Loek ook zo zou zijn en dat hij mij ook leuk vond. Raar dat het allemaal zo gemakkelijk was gegaan eigenlijk. Ik had er wel een flinke tijd op moeten wachten, maar ik had het nu toch mooi voor elkaar. Loek vond mij leuk, en ik hem. Dat kon niet meer fout gaan. Genoeg uitdagingen voor de boeg, maar daar kwamen we samen wel uit. Ik hoorde de jongens met hun skateboard al weer. Niet veel later liep ik er voorbij. Ik zag ze kijken, ik keek niet terug.

Sarah viel mee de volgende ochtend. Geen slecht humeur. We konden naast elkaar zitten. Op het laatste moment kwamen er altijd nog mensen aanrennen, op het nippertje de trein halen. Raar, waarom vertrok je dan niet wat eerder. Altijd dezelfde mensen ook, die jongen met zijn koptelefoon was er ook vaak bij. Ik was vrolijk, maar ook nerveus. Ik zou Loek weer zien, samen op de fiets naar school. Geen idee waarom ik daar zenuwachtig voor was, maar het was ook wel gewoon spannend. Dat gevoel werd sterker toen we aankwamen. Sarah en ik stapten uit, liepen de trap af.
‘Ik zie je straks op school,’ zei ik.
Ze keek verbaasd.
‘Ik wacht nog even op iemand.’
‘Wie dan?’
Ik maakte er een warrig verhaal van, wat ik zelf ook niet helemaal snapte, maar ze ging naar beneden gelukkig. Ik liep door de gang, ging op een plek staan waar ik zijn trap in de gaten kon houden. Ik hoorde zijn trein binnen komen. Nu klopte mijn hart echt in mijn keel. Ik herkende zijn schoenen als eerste, maar al snel kwam hij helemaal in beeld. Hij zag me staan, glimlachte. We raakten elkaar even aan, vriendschappelijke tik tegen de arm en gingen naar de fietsenstalling. Beneden trok ik mijn fiets uit het rek. Hij pakte hem over.
‘Mijn beurt.’
Ik wilde hem een kus geven, maar er waren veel mensen. Ik legde even mijn hand tegen zijn rug. Niet veel later keek ik tegen zijn tas aan, zijn billen. Ik hield me aan hem vast, één hand op zijn heup. Ik voelde zijn been bewegen, spieren spannen, mijn hand gleed een beetje heen en weer door zijn fietsen. Dicht bij school liet ik hem los. We liepen samen naar binnen. We zeiden maar weinig, volgens mij was hij net zo nerveus als ik. Ik wist niets meer te zeggen dan “zie je straks”. Ik liep naar mijn vrienden, totaal in gedachten.
‘Alles goed, Stan?’
Ik volgde Loek met mijn blik. Hij keek even terug en glimlachte.
‘Ja, prima,’ zei ik iets te vrolijk.
Jacco keek verbaasd, maar vroeg niet verder. Gelukkig maar.

Dat was maar voor even. De eerst volgende pauze trok hij aan mijn arm, in de gang voordat we bij de kantine waren.
‘Wat heb jij?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je bent stil, afwezig… Er niet bij.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’
‘Kom op Stan. Je bent de hele tijd in gedachten, gaat niet meer mee de stad in… Wat zit je dwars?’
‘Niets,’ mokte ik.
Jacco keek me aan en hij geloofde me niet, dat straalde van heel zijn gezicht. Ik zag Loek naar de toiletten lopen.
‘Ik zie je zo,’ zei ik.
Jacco liep door, gelukkig was het nog heel normaal om naar het toilet te gaan. Ik zag Loek bij de wastafel staan. Ik ging naast hem staan en keek hem via de spiegel aan.
‘Hey.’
‘Hey, rij je mee vanmiddag?’
Loek schudde zijn hoofd. ‘Ik ben later uit vanmiddag.’
Ik keek verbaasd.
Hij grijnsde. ‘Ik ken jouw rooster uit mijn hoofd.’
‘Dan wacht ik op je.’
‘Niet doen. Als je dat doet dan gaat het helemaal opvallen.’
‘Nou en?’
Loek keek serieus. ‘Stan, kom op. Ik rij morgen weer mee.’
Ik droogde mijn handen af. ‘Oké.’
Loek keek opgelucht. Hij stond vlak naast me. Ik wist dat we niet langer konden blijven. Ik gaf hem snel een kus op zijn wang en liep toen naar buiten.
‘Hé Stan,’ zei Ziggy toen ik bij ze ging staan, ‘ga je mee de stad in vanmiddag?’
‘Mij best,’ zei ik vrolijk.
‘Goed man.’
‘Ik blijf niet te lang,’ zei Frank.
Ziggy haalde zijn schouders op. ‘Zelf weten.’
De bel ging alweer.
‘Jeej, we mogen weer,’ zei Ziggy.
Jacco lachte. Ik liep met ze mee.
‘Even snel nog naar het toilet,’ zei ik.
‘Alweer?’

Goed, Loek reed dan wel niet met me mee, maar verder ging het goed. Ik had ook wel zin om mee naar de stad te gaan. Zeker als Ziggy mee ging. Leuke gast, altijd lachen met die jongen. Ik wist niet waarom, maar als hij in de buurt was werd ik vrolijk. Zijn gezicht straalde altijd, alsof niets moeilijk was. Hij viel wel op tussen ons. Alternatief. Na het bezoekje aan een supermarkt liepen we drinkend door de winkelstraat. Ik had een flesje sinaasappelsap, hetzelfde als Loek bij zich had. Het smaakte ineens een stuk beter dan anders. Alsof ik zijn kus proefde. Winkel in, winkel uit, eigenlijk gebeurde er niet zoveel. Frank ging op tijd weer weg. Jacco liep met Oscar voorop, Ziggy en ik bleven wat achter, hij had met mij even in de etalage van een muziekwinkel staan kijken.
‘Daar lopen ze weer,’ zei hij ineens.
‘Wie?’
‘Die twee mannen van de vorige keer.’
Ik glimlachte, zag ze inderdaad lopen. Ging ik nu iets zeggen? Dat hoefde niet. Ik hoorde Oscar en Jacco lachen. Ziggy keek neutraal. Ik keek hem aan, hij keek even terug. Toen glimlachte hij wel. Ik zei niets, hij ook niet. Na een paar stappen waren we weer bij Jacco en Oscar. De twee mannen waren alweer uit het zicht.

Anderhalf uur later was ik op het station. Ik hoopte dat ik Loek nog zou zien, maar ik wist niet zeker of hij al weg was. Ik zag hem in ieder geval nergens en ik ging niet het risico lopen dat ik voor niets een trein zou laten schieten. Bovendien, het was al laat genoeg, ik moest naar huis. Het was druk, de avondspits begon alweer op gang te komen. Ik zat bij het raam, naast me zat een man te typen met een laptop op schoot. Ik keek er schuin naar, hij was met een mail bezig. Ik plugde mijn oordopjes in en staarde naar buiten. Muziek in mijn oren. Muziek die mijn ouders nooit zouden goedkeuren. Zoals zoveel. Die vonden het eigenlijk al niets dat we na school door de stad slenterden. Daar kon niets goeds van komen. Ik miste Loek, ik had hem graag nog even na school gezien. Niet door de stad slenteren, gewoon samen braaf op de trein wachten. Op die van een uur later dan. Hij verbaasde mij nog steeds. Hij deed wel voorzichtig, maar hij sloot het niet helemaal af. Gelukkig maar. Het had zomaar gekund dat hij er niets van wilde weten, dat hij het zichzelf niet toe zou staan. Dat was toch de algemene mening: verdringen, niet doen. Maar Loek deed het wel.

We hadden niets afgesproken, ik had thuis op de website van school naar zijn rooster gezocht. Hij was een uur later dan ik. Wachten en samen naar school ging het dus niet worden. Dat vond ik jammer, maar we waren wel samen uit. Ik wilde met hem de stad in na school, gewoon samen zijn. Ik zat wat ongeduldig met Sarah in de trein, ik wilde hem zien en vragen of hij mee ging. Ik zou hem pas in de pauze zien, en dan was het nog maar de vraag of we elkaar konden spreken.
‘Het is druk,’ zei Sarah naast me.
‘We kunnen zitten,’ zei ik voor me uit.
Ze glimlachte.
‘En het is droog,’ zei ik met een blik langs haar heen naar buiten.
‘Gelukkig wel.’
Inderdaad, het zou de hele dag wel droog blijven en dat was precies wat ik nodig had om de stad in te gaan met Loek. Vroeg uit, een flink stuk van de middag samen.
‘Fiets je mee naar school, of moet je weer wachten?’ vroeg Sarah half spottend.
‘Nee, ik rij mee,’ antwoordde ik zo normaal mogelijk.
Ze stond op, we waren er bijna. Ze had altijd haast, wilde dicht bij de deur staan als de trein stopte. Mij best.

Ik zag hem pas tijdens de lunchpauze. Hij keek, ik keek terug en dat was het in het begin. Ik wilde hem spreken, wilde hem vragen of hij mee wilde na school. Daar wilde ik niet mee wachten totdat we samen naar het station zouden gaan. Hij zag het aan mijn gezicht, er was iets. Hij keek een beetje vragend, maar meer kon ik niet gebaren. Ik liep weg van de rest, richting de gang. Toen ik bijna door de deur heen was keek ik om, hij kwam er aan. Gelukkig. Het was rustig in de gang. Ik liep maar naar mijn kluisje, iets beters kon ik ook niet verzinnen. Niet veel later stond hij bij me.
‘Hey.’
‘Hey.’
‘Wat is er?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Straks, na school, ga je dan mee?’
‘Tuurlijk.’
‘Mee de stad in bedoel ik.’
Hij dacht even na.
‘Kun je niet?’
‘Jawel,’ glimlachte hij toen. ‘Is goed.’
Ik was opgelucht en wilde hem bijna kussen.
‘Ik zie je straks,’ zei ik vrolijk, waarbij ik even mijn hand tegen zijn buik duwde.
Hij lachte, duwde mijn hand weg en kneep er even in. Mooi. Ik keek hem na en maakte mijn kastje open.
‘Oe, koekjes, lekker,’ hoorde ik ineens naast me.
Ik schrok en keek naast me. Ziggy lachte. Ik herstelde snel.
‘Moet je er een?’
‘Lekker.’
Ik pakte een pakje en gaf het hem. ‘Schooier.’
Hij grinnikte, maakte het cellofaan open en gaf een van de twee vierkante koekjes aan mij.
‘Melk met aardbei, lekker.’
Ik schudde lachend mijn hoofd. Ziggy sloeg me tegen mijn arm.
‘Bedankt.’
‘Graag gedaan,’ zei ik met een hap.
Ik liep met hem mee terug naar de rest. Jacco zat met Frank en Oscar aan een tafel. Ziggy trok er een stoel bij. Toen ik ging zitten zag ik nog net Loek een paar tafels verderop. Hij praatte en lachte. Geen idee met wie.

Na nog twee lessen was hij voor mij. Ik treuzelde, wachtte tot de rest weg was. Daarna zag ik hem de gang in gaan waar de kluisjes stonden. Ik volgde hem snel. De gang was al ver leeg, bijna iedereen die naar huis kon was al weg. Hij hoorde de deur en keek om, staarde recht in mijn ogen. We glimlachten. Niet veel later zaten we samen op de fiets.

Dat voelde goed, hij zat achterop, praatte. We zetten de fiets alvast in de stalling van het station, liepen verder de stad in. Gewoon lekker door de winkelstraat slenteren, alsof er niets aan de hand was. Eigenlijk deed hij ook de hele tijd gewoon zo: alsof er niets aan de hand was. Oké, ik zag het ook niet zitten om hand in hand door de stad te paraderen, maar hij deed helemaal niets, liet niets merken. Dan ik maar, al wist ik nog niet hoe of wanneer. Ik wilde wat gaan drinken ergens, maar hij liep een sportzaak binnen. Hij ging in een rechte lijn naar de schoenen, hield er een paar vast.
‘Loop je?’ vroeg ik.
Hij knikte.
‘Ik ook.’
‘Gaaf. Hoe vaak?’
‘Hangt er van af.’
Loek lachte. ‘Van het weer zeker?’
‘Nee, regen maakt me niet zoveel uit. Maar soms ga ik iedere avond, soms sla ik het een paar keer over.’
‘Hetzelfde als ik dus.’
Hij zette een schoen weer terug op het plankje. Hij wees naar een andere.
‘Die heb ik nu.’
‘Mooi,’ zei ik en keek verder. ‘Mijne zijn al wat ouder, ik zie ze er niet bij staan.’
Loek liep naar een rek. Fluorescerende hesjes, lampjes.
‘Ik ben laatst nog bijna van het fietspad gereden.’
‘Echt?’ vroeg ik verbaasd.
Loek knikte. ‘Zo’n scooter. Het was al laat. Ik moet van mijn ouders voortaan een hesje aan.’
Ik lachte, hij klonk afkeurend. ‘Op zich hebben ze wel gelijk.’
Hij hield er eentje omhoog, opgevouwen in de verpakking. ‘Jij hebt ook zo’n ding?’
‘Nee.’
‘Domme dingen. Vooral de eerste die ik had. Die zakte gewoon van mijn schouders. Had mijn vader meegenomen van de benzinepomp. Veel te groot. Ik heb deze nou.’
Ik bekeek hem.
‘Zit op zich best goed. En ze hebben gelijk,’ lachte hij, ‘ze rijden nu gewoon om me heen.’
Ik hield hem vast, keek er nog een keer na.
‘Ik wil lampjes hebben, voor als het echt helemaal donker is,’ praatte hij verder.
Hij bekeek een armband, die je om je bovenarm kon doen met klittenband.
‘Zo duur zijn ze niet,’ zei ik.
‘Daarom.’
Hij stond nog even na te denken, besloot toen om ze af te rekenen. Ik griste eenzelfde uit het rek.
‘Jij ook?’
Ik knikte. Natuurlijk ik ook. Ik wilde hetzelfde hesje als hij, dezelfde lampjes. Hij rekende af, ik daarna. Buiten trok ik aan zijn arm.
‘Zullen we wat gaan drinken?’
‘Waar?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Maakt me niet uit.’
Hij keek door de straat heen en knikte met zijn hoofd naar de hoek. ‘Daar?’
‘Best.’
‘Mooi, want ik heb zin in een hamburger.’
Niet veel later zaten we te eten, hamburgers en friet op één dienblad, met een beker cola.
‘Lopen we er vanavond wel weer af,’ lachte hij.
Ik grijnsde met een volle mond. We zaten achteraf, aan een klein tafeltje. Ik zocht zijn voet met mijn schoen. Hij keek me even aan en glimlachte. Ik wreef, hij keek rond of niemand keek. Dat deed niemand, dus hij liet het zo. Hierna op tijd naar het station, ik wilde nog even op het bankje blijven zitten. Hij wreef terug, bleef me aankijken.
‘We moeten misschien eens samen een stuk gaan hardlopen.’
Ik zoog aan mijn rietje. ‘Lijkt me een goed plan.’
Hij glimlachte.
‘Wanneer?’ vroeg ik.
‘Zien we nog wel. Moeten we gewoon een keer plannen. Op een zaterdag of zo.’
Ik had er al helemaal zin in. Samen met hem, alleen, lopen. Ergens stoppen onderweg… Hij frommelde het papiertje van zijn hamburger op en dronk zijn beker verder leeg. We gooiden alles op het dienblad, dumpten het in de afvalbak en gingen weer naar buiten. We liepen zonder het af te spreken langzaam naar het station. Ik was benieuwd wat hij zou doen.

Ik hoefde niet te twijfelen. Hij liep naar de trap van mijn perron, ging naast mij naar het bankje achteraan. We zaten naast elkaar, hij haalde zijn armband uit zijn tas. Hij trok de verpakking open. Ik zat vlak naast hem, hing half tegen zijn schouder te kijken. Hij deed hem aan.
‘Best fel,’ zei ik.
Hij drukte op een knopje waardoor de led lampjes begonnen te knipperen. Hij lachte en ging terug hangen tegen mijn schouder.
‘Leuk ding,’ concludeerde hij.
‘Zeker.’
Hij keek opzij, zijn gezicht was meteen dicht bij dat van mij. Ik glimlachte. Ik gaf hem een kus. Hij keek snel even rond, hing daarna weer tegen me aan en kuste terug. Ik had zijn hand al vast, met het armbandje er nog in. Het knipperde. Ik kuste weer, wilde zoenen. Hij liet het toe. Ik verloor de tijd, voelde alleen hem nog maar, dicht tegen me aan, zijn been strak tegen me aan, mijn hoofd ver opzij gedraaide om hem te kunnen zoenen. Zijn hand had die van mij vast, zijn vingers bewogen zachtjes. Hij zoende nog steeds lekker, rustig. Ik trok me iets terug, keek hem aan en kuste hem weer. Hij aarzelde, kuste me een keer en ik voelde dat ik het daar even bij moest laten. Hij liet mijn hand los en speelde met het lampje.
‘Mag ik je nummer?’ vroeg ik.
Hij glimlachte en pakte zijn telefoon. ‘Zeg het maar.’
Ik dicteerde cijfer voor cijfer, niet veel later trilde mijn telefoon in mijn broekzak. Ik haalde hem er uit, sloeg het nummer meteen op. Ik kuste zijn wang, zocht met mijn hand de zijne. We zoenden kort. Daarna zat hij voor zich uit te kijken, naar het lampje in zijn hand.
‘Ik weet niet wat ik hier mee moet, Stan.’
‘Om je arm, in het donker,’ probeerde ik leuk te doen, maar ik wist wat hij bedoelde.
‘Je weet best wat ik bedoel,’ bevestigde hij.
‘Jawel. Maar ik heb geen zin om te twijfelen.’
‘Hm.’
‘Jij wel dan?’
‘Je bent leuk Stan, heb je al best een tijdje in de gaten.’
‘Echt?’
Hij grijnsde. ‘Ik zag je al fietsen. Die gemiste bus… Geen toeval. Als die vriend van jou niets gezegd had dan had ik wel iets geroepen.’
Ik lachte.
‘Die kus van jou, ik schrok er van. Maar ik was er wel blij mee. Eindelijk iemand die net zo is als ik. En dan uitgerekend ook jij nog.’
Ik kuste hem weer.
‘Maar het kan eigenlijk niet.’
‘Daar zijn de meningen over verdeeld,’ reageerde ik strak.
‘Ik ben er nog niet uit, Stan.’
‘Niet?’
‘Natuurlijk wil ik wel, jij bent echt leuk… Maar diep van binnen knaagt het wel. Het mag niet.’
‘Onzin. Zo wil ik niet denken.’
Loek keek me serieus aan. ’Ik weet het niet, Stan. Dit voelt verkeerd.’
‘Mij maakt het niet uit. Wat ik voel is echt, dat kan toch niet verkeerd zijn?’
‘Dat is lief dat je dat zegt, echt waar.’
‘En niemand hoeft het te weten toch?’
‘De Heer weet alles, Stan.’
Ik zuchtte. Teer punt. Dat knaagde bij mij ook wel. Het ging ook radicaal in tegen alles wat ik altijd geleerd had. Mijn trein kwam er aan.
‘We moeten naar huis.’
Ik knikte, maar wilde niet weg. Niet nu.
‘Kun je niet nog een trein langer blijven?’
‘Ik moet zo echt naar huis,’ zei hij met spijt in zijn stem.
Hij stond op, ik volgde. Zijn lampje verdween weer in zijn tas, hij ritste hem dicht terwijl hij naar de trein liep. Bij de deur pakte ik zijn mouw.
‘En nu?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’
‘Maar…’
‘Je bent speciaal, Stan, echt. Ik wil je ook niet kwijt. Samen kunnen we dit aan. Maar ik weet niet precies hoe.’
De trein stond op punt van vertrekken. Ik kreeg haast.
‘Ik vind dat het moet kunnen.’
Loek zuchtte.
Ik kneep in zijn mouw. ‘Ik wil je nog een kus geven.’
Fluitje.
Loek glimlachte. Zonder antwoord af te wachten kuste ik hem. Meteen keek hij even snel rond. Niemand, alleen de conducteur. Ik stapte in. Loek knipoogde.
‘Het komt goed,’ zei ik.
Hij knikte. ‘Altijd.’
© 2013 Oliver Kjelsson