Vlucht (deel 5)

Justin spookte de hele avond en nacht nog door mijn hoofd. Tijdens het eten werd er niet veel gezegd. Mijn pleegvader vroeg wijselijk niets, ook al was ik veel vroeger thuis dan de bedoeling was. Hij zal wel gewaarschuwd zijn door haar. Gelukkig maar, ik had ook absoluut geen zin om er over te praten. Ik lag vroeg in mijn bed, maar sliep pas laat. Justin, Justin, Justin. Het deed zeer. Tuurlijk, het was het beste zo waarschijnlijk, hij woonde ook wel erg ver weg. Maar dan nog. Mijn eerste vriendje, mijn eerste kus, mijn eerste… Ik zuchtte. Eind van een tijdperk. Alle banden met vroeger waren nu doorgesneden. De enige die me er nu nog aan herinnerde waren Mieke en mijn pleegouders. Maar die stonden ook voor een nieuw begin. Die praatten niet over de jeugdgevangenis en wat we daar allemaal hadden meegemaakt. Justin. Godverdomme.

Ward keek me vreemd aan op de fiets naar school. Ik had alleen maar wat gemompeld toen hij vroeg hoe mijn weekend was geweest.
‘Geen leuk weekend gehad?’ vroeg hij weer.
‘Nee,’ zei ik kort. ‘Jij?’
‘Gewoon, niets bijzonders. Zaterdag mijn vader geholpen in de tuin, zondag naar de kerk en op familiebezoek geweest.’
‘Spannend,’ zei ik spottend.
Hij haalde een keer zijn schouders op.
‘Sorry,’ zei ik, ‘laat me maar zeiken vandaag.’
‘Je was zaterdag toch naar die jongen in Utrecht geweest? Hoe was dat?’
‘Ward…. Alsjeblieft?’
Hij zweeg verder, wijselijk. Samen liepen we de school binnen. Weer een gewoon doordeweeks dagje.

Het leven liep lekker. Eigenlijk te lekker. Er kwam een sleur in te zitten, ik verveelde me, miste spanning. Ward had het allemaal niet in de gaten. Die keek uit naar de zaterdag, we zouden samen naar de grote stad in de buurt gaan om wat dingen voor school te gaan kopen. Daar kwam hij eigenlijk nooit. Ik had er ook wel zin in hoor, maar voor hem leek het wel iets speciaals te zijn. Af en toe was hij wel wat wereldvreemd. Of lag dat aan mij? Had ik teveel gezien? Verveeld stapten we uit de trein en zochten de binnenstad op. Hij keek rond, genoot van de drukte. Niets vergeleken met de stad waar ik vandaan kwam. Ik nam hem mee naar een café, en bestelde twee thee. We zaten aan een tafeltje aan het raam en keken naar de mensen die voorbij liepen. Burgerlijk zaterdag-winkel-publiek. Na de thee struinden we de winkelstraat af. We hadden snel gevonden wat we moesten hebben. We slenteren wat door, winkel in en winkel uit. Voor me liepen mensen, ik keek naar broekzakken, handtasjes. Binnen een uur zou ik hier rustig 200 Euro binnen kunnen halen. Ik schrok van mezelf, schrok van de gewoonte om dat soort dingen in de gaten te houden. Ward merkte dat ik stiller werd. Bij een bioscoop bleef ik staan. Ik wilde afleiding.
‘Zin in een film?’ vroeg ik.
‘Heb ik geen geld voor,’ zei hij.
‘Dat vroeg ik niet.’
‘Nee, ik wil niet dat jij voor mij gaat betalen.’
‘Hoe lang is het geleden dat jij een film hebt gezien?’
‘Weet ik niet. Lang.’
‘Kom, ik trakteer.’
‘Mathijs, nee. Dat hoef je niet doen.’
Ik grijnsde. ‘Je moet.’
Ik trok hem mee naar binnen en kocht twee kaartjes. Hij keek rond in de hal. Ik kocht wat te drinken en nam hem mee de zaal in. Hij volgde me braaf, naar de achterste rij. Justin vloog even door mijn gedachten. Ik had er geen last van. Ward zat naast me, rechtop en keek rond. Ik zat wat onderuit, mijn arm op de leuning. Ik moest wel lachen om hem van binnen. Tijdens de film keek ik af en toe even opzij. Hij had een brede glimlach op zijn gezicht, hij genoot. Af en toe keek hij me even aan en glimlachte nog breder. Zijn half verlichte gezicht straalde. Dat deed wel zeer. Ik zag Justin voor me. Ik concentreerde me weer op de film. Niet aan denken nu. Ik was met Ward op stap. Het was een leuke middag en dat moest ik niet laten verknallen door dingen uit het verleden.
‘Was erg mooi,’ zei hij toen het licht in de zaal weer aanging.
‘Was een leuke film. Kom, we moeten weer naar huis.’
We renden om de trein te halen, anders zouden we weer een half uur moeten wachten. Lachend sprongen we de trein in en zochten een plaats. Veel mensen met plastic tassen. En handtasjes. Openhangende jassen met een bult op de plek van de binnenzak. Telefoons, nonchalant hangend in een leren etui aan een broekriem.
‘Ik heb een leuke dag gehad,’ zei Ward.
Ik keek hem weer aan en glimlachte.
‘Waar jij eerst woonde, dat was toch veel groter?’
‘Hectisch, gejaagd, veel toeristen. Hier zijn ze veel vriendelijker.’
‘Ik ben er nog nooit geweest.’
‘Zullen we er een keer naar toe gaan?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Als mijn ouders me laten gaan.’
‘Vraag het een keer. Laat ik je alle leuke plekken zien.’
Hij glunderde. Ik bleef me verbazen. Ik kon me niet voorstellen dat een jongen van die leeftijd nog zo weinig had meegemaakt.

‘Hoe was het?’ vroeg mijn pleegmoeder toen ik thuis kwam.
‘Leuk,’ zei ik enthousiast. ‘We zijn naar de film geweest.’
‘Mooi,’ zei ze, ‘leuke jongen, die Ward.’
De manier waarop ze het zei. Dat toontje.
‘Hij was al jaren niet meer naar de film geweest,’ praatte ik door. ‘Raar he?’
‘Af en toe leven ze wel erg teruggetrokken hier,’ lachte ze. ‘Doe maar voorzichtig met hem.’
Ik lachte. ‘We willen een keer naar Amsterdam samen, ik wil hem laten zien waar ik gewoond heb.’
‘Dat zal een hele schok voor hem zijn, zo’n stad.’ Ze lachte hardop. ‘Als zijn ouders dat maar goed vinden.’
‘Ken je die dan?’
‘Ik kwam zijn moeder tegen in de winkel laatst. Ze wilde toch wel even weten wie ik was, bij wat voor mensen die vriend van hun zoon woont.’
Ik glimlachte. Het hield elkaar weer goed in de gaten.
‘Wat denk je in Amsterdam terug te vinden?’
‘Ik wil het hem gewoon laten zien,’ zei ik. Ik had er nog niet eens over nagedacht. Wilde ik iets terugvinden? Ward was gewoon nieuwsgierig. Ik vond gewoon dat hij het een keer gezien moest hebben.

Zijn ouders konden er niet echt om lachen. Ze vonden het een slecht idee. Slechte invloed, die grote stad. Ik heb ze verteld dat het allemaal wel meeviel, dat je gewoon moest weten waar je wel en niet kwam. Als je ze niet lastig valt, doen ze dat bij jou ook niet. Ze wisten het nog niet. Ward heeft ze de oren van hun kop gezeurd. Juist met mij erbij kon er niets gebeuren. Ik voelde me schuldig. Ze moesten eens weten. Hoe dan ook, ze gingen overstag. Hij mocht met me mee. Als hij maar goed uitkeek. En voor het donker er weer weg zou zijn.

Hij zat een beetje nerveus in de trein. Opgewonden was een beter woord. Ik ook, moest ik toegeven. Ik zou voor lange tijd weer eens terug zijn. Het maakte me vrolijk. Op het centraal station keek Ward zijn ogen uit. Mensen schoten langs elkaar heen zonder elkaar aan te kijken.
‘Wat een drukte.’
Ik glimlachte. ‘Valt nu nog wel mee, moet je doordeweeks in de spits eens hier komen.’
We liepen met de stroom mensen mee naar buiten. Trams maakten lawaai, een muzikant stond wat geld te verdienen. Ward genoot. Ik nam hem mee en liep met hem rechtdoor, naar de Dam.
‘Iets gaan drinken?’
‘Is goed,’ zei hij.
We zochten een tentje waar we thee dronken. Achter me hoorde ik mensen aan de bar praten.
‘Waar gaan we allemaal naar toe?’
‘Zeg het maar.’
‘Waar jij gewoond hebt.’
Dat vond ik een minder goed idee. Ik probeerde het te ontwijken, zei dat het niets interessants was. Ward bleef aandringen.
‘Het is een eindje met de bus,’ zei ik.
‘Maakt toch niet uit?’
‘Ward….’
Hij keek me gretig vragend aan.
‘Ik heb niet altijd bij mijn pleegouders gewoond,’ zei ik. ‘Hier woonde ik in een internaat.’
Zijn ogen werden wat groter.
‘Hier zeg je niets over bij jou thuis, en zeker niet op school,’ zei ik dringend.
Hij schudde zijn hoofd.
‘Hoe kwam je daar terecht?’
‘Uit huis geplaatst.’
‘Hoezo dan?’
‘Thuis ging het niet helmaal goed,’ ontweek ik.
‘Wat gebeurde er dan?’
Ik zuchtte. ‘Ze zorgden niet goed voor me.’
Ward was stil.
‘Wil je nog gaan?’
‘Als jij wilt.’
Ik kreeg er eigenlijk wel zin in. Kijken of Mieke er was, of een andere begeleider. Misschien nog jongens die kende. Vast wel.
‘Kom,’ zei ik, ‘dan gaan we.’
Na bijna een half uur stapten we uit.
‘Hier is het heel anders dan in de binnenstad.’
Ik glimlachte. Een raar gevoel trok door me heen. Alles kwam weer boven. Ik sloeg een keer tegen zijn arm en liep naar het internaat. Ik belde aan en hoorde de stem van mijn oude groepsbegeleider in de intercom.
‘Mathijs?’ klonk het verbaasd. ‘Kom binnen.’
Ik duwde de grote deur open, Ward liep vlak achter me aan. Breed grijnzend kwam mijn begeleider op me af gelopen. Hij sloeg me op de schouder.
‘Je gaat ons toch niet echt missen hoop ik?’
Ik glimlachte.
‘Weet Mieke dat je hier bent?’
‘Nee, ik wilde hem gewoon even laten zien waar ik gewoond heb. Kon ik jou ook meteen een handje geven.’
‘Ga maar even in de huiskamer zitten, dan roep ik haar even. Ze zit in een gesprek, maar dat zal niet zo lang meer duren. Je weet waar de keuken is, pak gerust wat te drinken.’
De huiskamer was leeg. Alles zag er nog hetzelfde uit. Niets veranderd. Achter een deur hoorden we een deur hard dichtslaan.
‘Opzouten,’ riep een jongen.
Er klapte weer een deur. Ik zuchtte. Bekende taferelen. Ward keek me verschrikt aan.
‘Ik zeg opzouten, godverdomme!’
Weer een bonk, gescheld.
‘Bemoei je er niet mee, eikel!’
‘Flikker op!’
De begeleider kwam de huiskamer in stormen en liep naar de deur waar het lawaai achter vandaan kwam. Hij keek ons even grijnzend aan en trok met zijn wenkbrauwen.
‘Ja, jullie’ zei hij toen hij de deur open trok, ‘ophouden. NU!’
‘Hij moet niet kutten.’
‘Jij zeikt, flikker!’
Ward trok nog net niet wit weg. Ik schaamde me aan de ene kant, aan de andere kant moest ik ook wel lachen. Ward hoorde woorden die hij nog nooit eerder gehoord had, leek het wel.
‘Ik zei ophouden.’
‘Hij zat te kutten.’
‘Ik deed godverdomme niets!’
‘Bek dicht!’ bulderde de begeleider. ‘Kamer op, allebei. Zijn jullie nou helemaal besodemietert!’
Twee deuren klapten kort na elkaar kwaad dicht. Eentje riep nog wat maar de begeleider reageerde er niet op.
‘Zo, ook weer opgelost. Gebeurt hier niet iedere dag hoor,’ zei hij lachend tegen Ward.
Ward glimlachte verlegen en keek even naar mij. Hij zat hier niet op zijn gemak.
‘Jij wou hier naar toe,’ grinnikte ik.
Hij probeerde naar me te lachen, maar dat lukte niet erg. De deur zwaaide weer open en het lachende gezicht van Mieke kwam om de hoek zetten.
‘Mathijs, had je dat niet even van tevoren kunnen zeggen?’
Ik lachte. ‘Ik wist ook niet dat ik hier zou komen vandaag, maar hij wilde het zien.’
Ze stak haar hand uit naar Ward. ‘Mieke.’
‘Ward,’ antwoordde hij een beetje bedeesd.
‘Leuk je te zien,’ zei ze.
Werd ik nou gek of zat er een ondertoon in? Wist zij al van zijn bestaan, via mijn pleegmoeder? Het moest haast wel. Ze pakte wat te drinken en bleef er even bij zitten. Gezellig gesprek, helemaal nergens over. Leuk bedoelde vragen aan Ward wat hij er van vond hier. Die begon enthousiast te vertellen hoe leuk hij Amsterdam wel niet vond. Mieke keek me even kort veelbetekenend aan.
‘Nou je hier toch bent,’ zei Mieke tegen mij, ‘kun je even meelopen, ik heb nog wat papieren voor je.’
Ze stond op en zette de tv aan.
‘We zijn zo terug,’ zei ze tegen Ward, met een handgebaar naar het scherm.
Die keek me even hulpeloos aan toen hij doorhad dat we hem alleen achter zouden laten. Ik knipoogde een keer en liep achter Mieke aan, de kamer uit.
‘Wat keek je net raar,’ lachte ik toen we op de gang waren.
‘Was hij nog nooit hier in Amsterdam geweest?’
‘Nee,’ zei ik, ‘hij is af en toe een beetje wereldvreemd.’
Ze glimlachte. ‘Heb je wat aan hem?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Gewoon, of je er een beetje een leuke vriend aan hebt daar.’
‘Zeker wel,’ zei ik.
‘Hou dat vast, jongen, is belangrijk. Wat weet hij van je?’
‘Niet veel. Hij wilde zien waar ik gewoond had en toen heb ik hem over hier verteld. Hij wilde weten waarom en ik heb toen verteld dat mijn ouders niet goed voor me zorgde. Meer niet, ook niet waardoor dat kwam.’
Ze knikte. ‘Groot gelijk. Maar het is goed om het eens van je af te kunnen praten, Mathijs. Alles alleen proberen te doen is ook niet goed. Als je hem kunt vertrouwen, maak daar dan gebruik van.’
‘Doe ik ook wel. Maar alles op zijn tijd.’
‘Mooi zo,’ zei ze. ‘Sorry, maar ik moet weer verder. Had dan ook vooraf gezegd dat je zou komen. Veel plezier nog vandaag, ik zie je binnenkort weer. Leuk om je hier weer eens gezien te hebben.’
We gaven elkaar een hand en ik vertrok weer terug naar de huiskamer. Toen ik de deur opentrok zag ik dat Ward niet meer alleen zat.
‘Lul!’ riep de andere jongen naar me met een lachend gezicht.
‘Eikel!’ grijnsde ik en sloeg een arm om hem heen.
‘Hoe is het? Kom je hier weer terug?’
‘Bekijk het effe,’ lachte ik.
‘Ik keek er wel van op toen je ineens weg was en hoorde waar je zat.’
Ik gaf hem een veelbetekenende blik. Hier wilde ik het niet over hebben met Ward er bij.
‘Gaat goed met me. Het was even kut maar ik woon nu weer bij mijn pleegouders. Groot huis, eigen kamer, ik hoef hier niet meer terug.’
‘Waar ergens?’
‘Klein dorpje,’ bleef ik vaag. ‘Daar komt hij ook vandaan.’
‘En dat bevalt? Zo’n kutdorp waar niets te beleven valt?’
‘Lekker rustig juist,’ antwoordde ik, ‘beter dan die zeikzooi hier.’
‘Een beetje rustige omgeving is voor jou niet gek, nee,’ lachte hij.
Ward bleef ons bekijken terwijl we aan het praten waren. Hij hoorde volgens mij veel te veel. We moesten maar weer eens gaan.
‘Ik moet er weer vandoor,’ zei ik snel.
‘Is goed.’ Hij sloeg een arm om me heen.
‘Let goed op jezelf, lul.’
‘Jij ook, zakkenwasser.’
We lachten. Ward glimlachte mee. Samen liepen we de deur uit, terug naar de bus.
‘Nou, daar woonde ik dus,’ zei ik droog.
Ward glimlachte alleen maar.
‘Geschrokken?’
‘Een beetje van die scheldpartij achter die deur.’
‘Dat gebeurt daar af en toe. Iedereen heeft maar een kleine ruimte, het is vechten voor privacy. Dat botst wel eens. Maar het gebeurt niet altijd hoor, ik heb er ook veel plezier gehad.’
‘Maar ook de manier waarop. De woorden die jullie gebruiken.’
Ik lachte. ‘Wen je aan.’
Hij was onder de indruk, dat kon ik zien.
‘Waar heb je na dit internaat dan nog gewoond voor je bij ons kwam wonen?’
Hij had het dus toch goed gehoord en begrepen.
‘Heel verhaal,’ zei ik, ‘vertel ik je nog wel eens.’ Ik drukte op de knop en stond op. ‘We moeten er hier uit.’
Na een stukje lopen wees ik naar een groot gebouw.
‘Kijk, hier heb ik op school gezeten.’
‘Wat een lelijk gebouw. Sorry.’
‘Ik kan je alleen maar gelijk geven,’ lachte ik. ‘En daar zaten we in de pauze wel eens te eten.’
Ik wees naar een cafetaria aan de overkant.
‘Honger?’
Ward knikte. Tijdens het eten zei hij niet veel. Ik zag hem nadenken. Zo wereldvreemd was hij nou ook weer niet. Maar hij vroeg niets.

Later die middag zag ik in de winkelstraat Herman lopen. Die was ook overal en nergens. Hij lachte naar me. Ik hoopte dat hij me niet zou zien maar helaas.
‘Hoe is het. Weer in de buitenlucht?’
Ik keek hem even indringend aan, hij begreep dat hij niet teveel moest zeggen.
‘Goed,’ zei ik, ‘het gaat goed. Weg uit Amsterdam.’
‘Toe maar. Een nieuw leven.’
‘Helemaal.’
Hij keek even schuin naar Ward.
‘Ik ben een beetje trots op je,’ zei hij toen.
Ward stond in een etalage te kijken naar sportschoenen. Zou hij dat expres doen, zou hij voelen dat hij niet alles mocht horen? Ik glimlachte naar Herman.
‘Ik hoorde dat ze vastzitten, mede dankzij jou.’
‘Gelukkig wel.’
‘En jij?’
‘Heb een half jaar moeten doen,’ zei ik, ‘voor wat akkefietjes. En voor mijn eigen veiligheid.’
‘Waar woon je nu?’
‘Gaat je geen zak aan,’ grijnsde ik. ‘Hoeft niemand hier te weten.’
‘Je hebt nog maar gelijk. Wel een braaf leven, hoop ik?’
Ik knikte. Ik voelde me niet op mijn gemak. Ik wilde eigenlijk helemaal niet gezien worden met hem.
‘Heb jij nog wel eens wat van Rico gehoord?’ vroeg ik.
Ik wilde het weten. Als iemand het wist was het Herman wel.
‘Ik heb hem een tijdje geleden nog eens keer gezien, hij had wat handel. Geen kruimelwerk. Ik had er geen trek in, te heet. Hij komt nog maar heel af en toe hier in de buurt begreep ik wel. Verder weet ik het ook niet. Maar het kleine werk wat jullie toen deden, daar houdt hij zich niet meer mee bezig. Ik wil ook zo weinig mogelijk zaken met hem doen. Foute kringen waar hij in rondloopt.’
Ward was er weer bij komen staan.
‘Zelfde dingen als toen op het laatst?’ vroeg ik.
‘Inderdaad. Hij vroeg toen nog naar je.’
Dat raakte me. ‘Wat heb je gezegd?’
Herman keek even naar Ward. ‘Gewoon de waarheid,’ zei hij toen.
Ik glimlachte. ‘Ik moet weer verder.’
‘Ik ook,’ zei hij, ‘ik ook.’
‘Later,’ zei ik.
‘Pas op jezelf,’ zei hij veelbetekenend.
Ward gaf hem vriendelijk een hand wat een grijns op Herman’s gezicht toverde. Daarna liepen we door, terug naar de Dam. We dronken nog wat en besloten terug naar huis te gaan. Bij de ingang van het station was ik Ward ineens kwijt. Een beetje in paniek zocht ik het plein voor het station af en zag hem staan, een eind verderop. Een vrouw had hem aangehouden. Junk, overduidelijk. Ward zijn onschuldige blik en houding, ze hebben er een neus voor. Ze zeurde om geld. Iedere keer als Ward door wilde lopen hield ze hem weer tegen. Trok aan zijn jas. Hij had zijn jas dicht, en zijn geld zat in zijn binnenzak, dat wist ik. Dat zat wel goed. Ward keek een beetje in paniek rond en zag me aan komen lopen.
‘Gewoon een euro, voor koffie,’ hoorde ik haar zeuren toen ik dichtbij genoeg was.
Ik duwde haar weg en nam Ward mee.
‘Ik was met hem aan het praten, eikel.’
‘Je was aan het zeuren,’ bekte ik terug.
‘Een kleine euro, lul, voor koffie,’ riep ze me na.
Ik keek even om. Haar ogen spuwden vuur. Normaal zou ik doorlopen maar ze had me kwaad. Zij vooral.
‘Je moet je bek houden met je koffie.’
Ze schopte tegen mijn schenen. Ward schrok. Ik vloekte en sloeg een keer in haar gezicht.
‘Het is koud, en jij gunt me nog niet eens een kopje koffie, eikel.’
‘Dope zul je bedoelen,’ siste ik vlak voor haar gezicht. ‘Opzouten met je geouwehoer, kut.’
‘Lul,’ zei ze weer en liep toen weg. Volgende slachtoffer.
Ward liep vlak naast me en wilde nog maar één ding; de trein in.
‘Wat was dat?’ zei hij nog steeds verschrikt toen we wegreden.
‘Een junk. Gewoon doorlopen en wegduwen,’ zei ik kort.
‘Dat is toch erg zoiets?’
‘Ja,’ zei ik met trillende stem.
Ward zag mijn gezicht.
‘Wat is er, Mathijs?’
‘Laat maar,’ zuchtte ik.
Ik voelde iets warms langs mijn wang lopen.
‘Mathijs? Wat is er?’
‘Laat nou maar.’
‘Waarom huil je?’ Hij legde een hand op die van mij, op het tafeltje bij het raam.
‘Kun jij heel erg een geheimpje bewaren?’
‘Tuurlijk.’
Ik probeerde het zo normaal en nuchter mogelijk te zeggen terwijl er nu nog meer over mijn wangen liep.
‘Ward…. Je hebt net even kort kennis gemaakt met mijn moeder.’

Zijn mond viel open en hij liet mijn hand even los. Ik probeerde me groot te houden, wat me nog voor een deel lukte ook. Ik was vooral kwaad. Ik snifte een keer. Ward zei even niets meer. Hij legde zijn hand weer op mijn arm en kneep een keer.
‘Meen je niet.’
Ik knikte. ‘Ze herkende me niet eens. Snap je nou ook dat ze niet echt voor me kon zorgen?’
‘Kut,’ zei hij.
Ik keek hem verbaasd aan. ‘Je bent één dag met mij op stap in mijn oude leven en je neemt al meteen de verkeerde woorden over.’
Samen schoten we in de lach. Het brak de beladen sfeer een beetje gelukkig. Wat me verbaasde was het gevoel dat ik haar achter me kon laten, alsof het gewoon mijn moeder niet meer was. Ik stak mijn arm uit en hield mijn hand voor hem open.
‘Ons geheimpje?’
Hij glimlachte en legde zijn hand er in.
‘Ons geheimpje.’
‘Dank je.’
‘Je bent heel anders dan ik had gedacht.’
Ik glimlachte en haalde mijn schouders op.
‘Wie was die man waar je mee stond te praten?’
‘Oude kennis,’ zei ik.
‘Niet jouw vader?’
‘Nee,’ lachte ik, ‘niet mijn vader.’
Ward wilde nog wat vragen maar ik hield hem tegen.
‘Ward, alsjeblieft? Ik wil gewoon een leuke dag hebben vandaag.’
Hij zweeg. Langzaam kwam ons gesprek weer op gang over alles wat we gezien hadden, de toeristen, de japanners met hun camera’s, excentrieke types die in ons dorp meteen buiten gekeken zouden worden. Hij had een aparte dag meegemaakt. Ik niet anders. Rico was dus nog ergens in Nederland. Hij had naar me gevraagd. Hij wist dus dat ik vastgezeten had. Hij had naar me gevraagd. Het gaf me een warm gevoel.

Buiten het station pakten we onze fietsen. Voor hij opstapte keek ik hem nog even aan.
‘Sorry dat ik net zo stil was in de trein terug. Toch wel een leuke dag gehad?’
‘Zeker,’ zei hij. ‘Maar ik moet er niet aan denken om er te moeten wonen.’
Ik lachte.
‘Jij ook?’ vroeg hij toen serieus.
Ik knikte.
‘Echt? Ik heb het idee dat ik je een beetje in de problemen heb gebracht vandaag.’
‘Nee, echt niet. Maak je geen zorgen. Ik ben blij dat ik daar weer eens geweest ben. Ik weet nu ook zeker dat ik er nooit meer naar terug wil.’
Hij wilde opstappen maar ik hield hem tegen. Ik sloeg mijn arm om hem heen en trok hem even dicht tegen me aan.
‘Dank je wel,’ zei ik zacht.
‘Waarvoor?’
‘Voor het geheim. En voor het meegaan. Ik heb echt een leuke dag gehad.’
Hij glimlachte onwennig. Ik liet hem maar weer los en stapte zelf ook op.

‘Hoe was het?’ vroeg mijn pleegmoeder toen ik thuis kwam. Ward was meteen naar huis gereden.
‘Leuk en kut,’ zei ik.
‘Mathijs,’ zei ze veelbetekenend. ‘Maar hoe bedoel je leuk en vervelend?’ Ze legde de nadruk op vervelend.
Ik glimlachte en betrok toen meteen.
‘Ik heb mijn moeder weer gezien,’ zuchtte ik.
‘En?’
‘Ik had haar eerst niet eens gezien. Toen we het station inliepen was ik Ward ineens kwijt. Ik zag hem staan, ze had hem tegen gehouden, zeuren om een euro voor koffie.’ Ik huilde. ‘Uitgerekend bij Ward,’ jammerde ik.
‘Jongen toch.’
Ze sloeg een arm om me heen en knuffelde me. Ze kuste me op mijn hoofd terwijl ik mijn tranen liet gaan.
‘Het is niet eerlijk, ze kende me niet eens. Staat ze ook nog eens Ward lastig te vallen.’
‘Hoe reageerde die?’
‘In paniek. Wist niet wat hij moest doen. Ik heb haar uitgescholden en gezegd dat ze op moest zouten. Ward stond helemaal perplex.’
Ze glimlachte.
‘Ik heb hem verteld wie ze was,’ zei ik toen serieus.
‘Aan Ward?’
Ik knikte.
‘Wat ze hij?’
‘Kut,’ lachte ik tussen mijn tranen door.
Ze lachte. ‘Je verpest die hele jongen hoor ik wel.’
‘Nee, hij verbetert mij. En zo’n woord moet af en toe kunnen.’
Ze keek me even serieus aan. ‘Leuke jongen die Ward, dat heb ik je al eens gezegd.’
Ik knikte, iets te glunderend.
‘Hij zou het geheim houden.’
‘Ik had niet anders verwacht van hem.’
‘Hij is mee geweest naar het internaat. Dat wilde hij zien.’
‘Hij weet ondertussen veel geheimen van je.’
‘Daar blijft het ook wel even bij hoor. Wat ik verder nog vertel dat zie ik nog wel.’
‘Groot gelijk.’

Ward wilde weer naar de film. Ik wilde meteen mee. Samen pakten we de trein en liepen naar de bioscoop. We staken schuin over, tussen auto’s door op een parkeerplaats. Met een schuin oog zag ik op een achterbank een laptoptas liggen. Raakte ik dat instinct ooit kwijt? Ik baalde van mijzelf. Verderop zag ik een jongen lopen. De manier waarop hij liep, waarop hij rondkeek deed bij mij een belletje rinkelen. Ik herkende de houding, de manier van bewegen.
‘Even rustig lopen,’ zei ik tegen Ward.
‘Wat is er?’
‘Langzaam doorlopen, niet omkijken.’
‘Hoezo?’ vroeg hij en keek in een reflex toch om.
‘Niet omkijken,’ siste ik en trok aan zijn mouw.
Ik liep steeds langzamer, zette me schrap om om te draaien. Achter me hoorde ik het doffe geluid van een autoruit die ingeslagen werd.
‘Zie je wel,’ zei ik en draaide me om. De jongen dook net terug uit de auto met de laptop in zijn hand. Ik zette het op een lopen. Hij sprintte weg. Tussen een paar auto’s haalde ik hem in. Ik trok aan zijn jas. Hij liet de tas vallen en wrikte zich los. Hij haalde uit maar ik bukte op tijd. Hij pakte de tas weer op en zette het weer op een lopen. Ik haakte mijn voet achter zijn been. Hij viel en vloekte. De tas schoot onder een auto. Ik dook op hem maar hij rolde net op tijd op zijn zij. Hij schopte een keer, ik dook in elkaar. Toen ik opkeek was hij al te ver weg. Ik rende er nog achteraan maar kon hem niet meer inhalen. Achter mij rende nog iemand. Hij was snel bij me.
‘Te laat,’ zei ik toen hij net mijn mouw pakte.
Ik liep weer terug en haalde de tas onder de auto vandaan. Bij Ward stonden ondertussen al een aantal mensen. Iemand had al gebeld, de politie kwam net aanrijden. Samen met de man die met mij de achtervolging had ingezet kwam ik terug.
‘De jongen is weg, maar de tas heb ik nog,’ zei ik.
‘Ik dacht even dat je er bij hoorde,’ zei de man, ‘sorry.’
Ik glimlachte. ‘Geeft niets.’
De politie nam wat getuigenissen op van omstanders. De man, Ward en ik moesten mee naar het bureau voor een verklaring. Samen zaten we in een kamer, de man was met een andere agent mee. We moesten onze identiteitskaarten laten zien voor de officiële verklaring. Ik voelde aan dat dit een probleem kon worden. Ward gaf zijn kaart als eerste. De agent noteerde zijn gegevens en tikte alles in een computer. Hij keek even naar het scherm en gaf het toen terug aan hem. Daarna pakte hij die van mij, schreef alles op en tikte mijn gegevens in. Hij keek even naar het scherm en trok toen zijn wenkbrauwen omhoog. Hij klikte met zijn muis, bleef nog langer kijken. Ward keek verbaasd naar mij. Ik zweette alleen maar. Nog een muisklik, nog een. Dit ging duren. Van binnen vloekte ik, probeerde ondertussen een pokerface op te zetten.
‘Momentje,’ zei de agent en liep de kamer uit.
‘Wat gaat hij doen?’ vroeg Ward.
‘Geen idee,’ zei ik, maar het klonk ongeloofwaardig.
‘Hebben ze dingen van jou uit het tehuis gevonden?’
‘Dat zou best wel eens kunnen.’
De agent kwam weer binnen, met een collega.
‘Vanaf dit moment wil ik jullie apart spreken,’ zei hij kort.
© 2006 Oliver Kjelsson