Voorbeeld (deel 11)

Stijn! Het was al middernacht. Kut. Ik kon niet meer naar hem toe. Mijn ouders zouden dat nooit goedvinden. Bovendien wist ik niet of hij in het park zou slapen of thuis.
‘Wat is er?’ vroeg mijn moeder verbaasd.
‘Heel verhaal. Ik weet waar mijn kleren zijn. Die zou ik vanmiddag ophalen, maar dat moet morgen dan maar.’
‘Ophalen?’
‘Ja, iemand zou ze voor me wassen.’
‘Voor je wassen? Iemand?’
Ik zuchtte. ‘Ik trok veel op met een jongen die ik ken van school, die was daar vaak. Hij heeft wat kleren van mij meegenomen om te wassen.’
Meer vertelde ik maar niet.
‘Wat aardig.’
‘Ik haal ze morgen wel op.’
‘Is goed jongen.’
Met een glimlach ging ze mijn kamer uit. Ik liet mijn hoofd op mijn kussen vallen. Wat was ik een lul om zolang te slapen. Hij wist nu niet waar ik was, of er misschien iets gebeurd was of niet. Kon ik er vannacht nog tussenuit piepen? Beter van niet. Als ze daar achter kwamen dan liep het weer helemaal verkeerd. Dat kreeg ik niet uitgelegd, zonder alles over Stijn te verraden. Ik lag op mijn rug, een arm over mijn ogen. Morgen maar zoeken, waar hij was. Wat zou ik doen, als ik hem was?
‘Eten,’ hoorde ik.
Ik keek en zag mijn moeder met een bord. Broodje, hamburger ertussen, blaadje sla.
‘O, mam, lekker.’
‘Dat zul je wel gemist hebben.’
‘Ja,’ lachte ik, met de gedachten aan de keren dat ik bij Mc Donalds had gezeten.
‘Ik heb dat brood en die yoghurt maar weggegooid. Nou, smakelijk, welterusten straks.’
‘Welterusten, mam.’
Ik kreeg nog een kus op mijn voorhoofd, daarna was ze weg. Ik nam een hap. Lekkerder dan Mc Donalds. Wat zou ik doen als ik Stijn was? De volgende ochtend gaan zoeken. Navragen bij de nachtploeg, of ze hem misschien gezien hadden. Ik moest zorgen dat ik vroeg in het park was, misschien dat ik hem nog zou tegenkomen. Of iemand van de nachtploeg. Vragen waar Stijn was. Ik at het broodje op en wilde weer verder slapen. Dat lukte me niet. Na twaalf uur slapen was ik klaarwakker. Ik ging uit bed en startte mijn computer op. Terwijl dat ding zoemend tot leven kwam deed ik mijn telefoon aan de oplader. Ik wachtte even en zette hem toen aan. Binnen een minuut begon hij te piepen als een gek. Gemiste oproepen, sms’jes. Veel van mijn ouders en Jorick. Een paar van Ralf ook. Ik las ze niet, kon wel raden wat er allemaal tussen stond. Morgen misschien. Mijn computer had nog steeds geen internet. Ik zocht het kastje op en wachtte tot ik draadloze verbinding had. Ik zat verveeld rond te klikken. Pakte daarna mijn telefoon om Ralf een berichtje te sturen dat ik thuis was. Hij reageerde niet, sliep waarschijnlijk al. Ik probeerde iets van Stijn te vinden op internet, maar dat lukte me niet. Ik had ook geen idee wat zijn achternaam eigenlijk was. Ik baalde dat ik zijn nummer niet had. Had hij wel een telefoon? Ik had hem er nooit over gehoord. Het had toen ook geen nut, die van mij was toch dood. Een beetje geïrriteerd zette ik mijn computer weer uit en ging op bed liggen.

Raar, om weer wakker te worden in je eigen bed, je eigen kamer. Alsof er niets gebeurd was. Zo leek het ook, toen ik opgestaan was en de woonkamer in kwam. Alsof er niets gebeurd was. Ontbijtje maken, tv aan, in de bank half onderuit eten, net zoals anders. Maar ik had ook toen ik binnenkwam goedemorgen gezegd tegen mijn ouders, en zij tegen mij. Alsof er niets gebeurd was. Ik zat voor de tv, mijn vader zat aan de eettafel op zijn gemak de krant te lezen. Moest die niet gaan werken? “Vakantie,” schoot door me heen, we hadden nu in Toscane moeten zitten. Zouden ze geannuleerd hebben? Het gaf me een ongemakkelijk gevoel. Het hing nog in de lucht. We hadden ruzie gehad, ik was meer dan een week weggeweest en nu zaten we hier alsof er niets gebeurd was. Wat wilde hij nou? Ik kon me niet voorstellen dat hij nu alles ineens in orde vond. Of wel. Hij voelde dat ik keek. Hij keek op van zijn krant en glimlachte naar me.
‘Flink geslapen gisteren,’ zei hij.
‘Ja, ik was echt moe.’
‘Lekker toch om dan zo lang te slapen? Daar is het vakantie voor.’
Ik glimlachte maar en keek weer naar de tv. Dit was raar. Dit voelde absoluut niet goed. Mijn moeder schuifelde wat door het huis, keek naar ons. Die voelde dus ook de rare spanning.
‘We gaan vanmiddag naar Ruben,’ zei ze tegen mij, ‘ga je mee?’
‘Ja, is goed.’
‘Jarno? We wilden morgen alsnog naar Toscane gaan.’
‘Morgen?’
‘Ja. We hebben het huisje aangehouden, voor het geval je terug zou komen op tijd. Heb je toch nog even lekker vakantie.’
De manier waarop ze het zei. Dat kon alleen mijn moeder. “Gezellig.” Ze keek vragend naar me.
‘Je wilt toch wel mee?’
Ik voelde de blik van mijn vader.
‘Ja,’ zei ik maar meteen, zo vrolijk mogelijk.
Ze glimlachte.
‘Denk ik,’ zei ik er achteraan.
Ze keek weer.
‘Het is zo raar allemaal,’ zei ik.
‘Daarom willen we ook gaan,’ zei mijn vader begripvol. ‘gewoon even samen weg, alles weer normaal laten worden.’
Ik dacht na. Misschien had hij wel gelijk. Alles weer normaal. Alsof er niets gebeurd was.

Dat was nog even wat uitleg geweest thuis. Maar ik zat op de fiets. Ik ging mijn kleren ophalen. Bij die jongen van school die ze voor me gewassen had. Ik had mijn trouwe rugzak weer bij me. Ik hoopte maar dat ik Stijn kon vinden, ik had nog geen flauw idee wat ik moest zeggen als ik zonder kleren thuis kwam. Dat bedacht ik later wel. Ik reed eerst naar het winkelcentrum, maar daar was hij niet. Dan maar naar het park. Ik zette mijn fiets tegen een boom bij de speeltuin en liep het laatste stukje verder. Ik zag Stijn nergens. Ik wurmde me door de struiken heen naar onze plek. Verlaten. Ik stond er met een raar gevoel. Dit was mijn thuis geweest, en nu was het alweer vreemd en toch vertrouwd tegelijk. Ik pakte mijn rugzak, zocht een pen en papier en ging zitten. Ik schreef snel een briefje waarin ik vertelde dat ik weer thuis was en dat ik de volgende dag op vakantie zou gaan. Met mijn telefoonnummer erbij. Ik vroeg of hij mijn kleren zolang kon bewaren. Ik dook voorover en zocht naar de deken. Daar stopte ik het briefje maar bij, dan vond hij het wel. Ik zag voor de deken een tas liggen. Ik keek erin en glimlachte. Mijn kleren. Ik zuchtte van opluchting. Dat was in ieder geval geregeld. Ik schreef nog op het briefje dat ik ze gevonden had en bedankte hem. Niet alleen voor het wassen, gewoon voor alles. Ik stopte het briefje tussen de deken en verborg alles weer. Ik bleef nog even zitten en keek rond. Raar dit. Na de vakantie ging ik hem wel weer opzoeken. Zeker weten. Met een raar gevoel liep ik terug naar mijn fiets. Ik reed door het verboden stuk park maar daar was hij ook niet. Ik baalde er van maar moest nu toch echt terug naar huis, anders was ik te laat voor Ruben. Aan de rand van het park zag ik Roy van de nachtploeg.
‘Hé, alles goed?’
‘Ja hoor,’ zei ik.
‘De Rooie is de halve nacht naar je op zoek geweest. We wisten niet waar je was.’
‘Sorry. Ik was thuis.’
‘Thuis?’
‘Ja,’ zei ik ontwijkend.
‘Alles weer goed daar?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik hoop het. Denk het.’
Hij grijnsde. ‘Mooi zo. Dit leven moet je niet willen.’
‘Zeg je tegen de Rooie dat ik weer thuis ben?’
‘Natuurlijk. Tegen iedereen.’
Hij lachte te enthousiast. Hij had gedronken, duidelijk.
‘Dank je.’
Ik wilde wegfietsen maar hij hield me tegen.
‘Wel even een fatsoenlijk afscheid.’
Hij lachte. Voor ik het wist had hij me vast. Hij klopt op mijn rug.
‘Hou vol jongen.’
‘Jij ook.’
Hij lachte. ‘Maak je om mij maar geen zorgen.’ Hij liet me los en keek me aan. ‘Kom je af en toe nog een keer voor de Rooie?’
‘Ja hoor, natuurlijk. En ik zie hem op school.’
Hij grinnikte. ‘Op school ja.’
We lachten.
‘Nou, Rich Boy, naar huis jij.’
Ik stapte op en reed weg. Ik zwaaide nog een keer. Roy stak zijn hand op en draaide om. Terug het park in.

Netjes gewassen. Gestreken zelfs! Ik haalde het uit mijn tas en legde het terug in de kast. Ik ging Stijn dus niet meer zien. Ik had nog twee weken Toscane voor de boeg. Ik wou dat ik hem mee kon nemen. Ik vond dat hij dat wel eens verdiende. Of de sleutel van ons huis, als wij toch weg waren. Een normaal dak boven zijn hoofd als hij dat even nodig had. Onmogelijk allemaal, dat wist ik ook wel.
‘Ga je mee?’ haalde mijn moeder me uit mijn gedachten.
Ik keek verschrikt op. ‘Ja, ik kom.’
Ik zat even later stil achter in de auto. Mijn ouders zwijgend voorin. Raar allemaal. Ruben had niets in de gaten. Daar zorgde ik ook wel voor. Hij kraaide toen hij me zag. Zijn hand sloeg op het tafeltje van zijn stoel. Ik klapte het weg en omarmde hem. Ik kreeg meteen een kus.
‘Ja!’
‘Ruben is lief,’ fluisterde ik in zijn oor.
Zijn hand streelde mijn rug. Hij zuchtte tevreden.
‘Dag jongen,’ hoorde ik mijn moeder zeggen.
Ze aaide een keer over zijn hoofd. Ik hoorde hem zachtjes lachen in mijn oor. Mijn vader kneep een keer in zijn schouder.
‘Dag Ruben.’
Ruben snoof, pakte me steviger vast. Lisanne kwam de kamer in.
‘Hé,’ zei ze verbaasd, ‘zijn jullie er ook?’
Ik keek en glimlachte.
‘Zin om Ruben zijn yoghurt te geven?’
Ik knikte. ‘Best.’
‘Loop maar even mee.’
Ik liet Ruben los en stond op. Hij keek naar me, zijn armen schuin omhoog. Hij protesteerde.
‘Ik ben zo terug,’ kuste ik hem, op zijn voorhoofd.
Het was niet genoeg. Zijn blik schoot naar mijn ouders en terug naar mij. Hij wilde niet alleen gelaten worden bij hen.
‘Ik ben zo terug,’ lachte ik en zwaaide.
‘Weer helemaal terug?’ vroeg Lisanne toen we in de keuken waren.
‘Ja, sinds gisteren.’
‘En?’
‘Jorick, een vriend uit mijn straat is me komen zoeken. Door dat bericht in de krant was iedereen helemaal in paniek.’
‘Wie niet,’ zei Lisanne verwijtend.
‘Sorry, ik had je wat moeten laten weten.’
‘Geeft niet. Ik geloofde al niet dat jij het kon zijn. Maar hoe zijn ze nu?’
‘Het is stil. Blij dat ik thuis ben, maar meer zeggen ze niet.’
‘Niets?’
Ik schudde mijn hoofd. Lisanne keek me over de open koelkastdeur aan.
‘Raar.’ Ze deed de deur dicht en gaf het bekertje yoghurt aan mij, ‘Hier. Banaan. Nieuwe favoriet van hem. Maar moet er nog niet iets uitgepraat worden?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘We gaan morgen op vakantie.’
Uitdagende blik van Lisanne.
‘Ik heb er eigenlijk helemaal geen zin in. Er hangt een rare stilte, alsof er niets gebeurd is. Ik heb geen idee hoe ze er nu over denken. Ze hebben met de ouders van Ralf gepraat.’
‘Die jongen waar ze je toen mee betrapt hebben?’
‘Ja. Ze hebben hem gezocht. Maar ik kan me niet voorstellen dat ze het nu ineens allemaal wel in orde vinden.’
‘Nee, lijkt me ook gek, als dat zo was.’
‘Daarom.’
‘Wat ga je nu doen?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Nog geen idee. Ik wil eigenlijk wel praten voordat we weg gaan.’
‘Doen dan. Niet uitstellen.’
Ik keek moeilijk.
‘Ik snap dat het niet makkelijk is, Jarno.’
‘Ik kijk wel. Vanavond ergens.’
Ze pakte mijn schouder.
‘Goed zo. Nou, ga Ruben maar eens blij maken.’
Ik liep terug de woonkamer in en glimlachte. Ruben zat scheef in zijn stoel, zijn blik op de keuken gericht.
‘Ja!’ riep hij meteen toen hij me zag.
‘Yoghurt!’ riep ik terug.
Hij kraaide, zwaaide met zijn hand voor zich uit. ‘Ja!’
Ik pakte een stoel en ging voor hem zitten. Ik trok het stukje aluminiumfolie van de beker en roerde met de lepel. Ik nam een hap en trok een vies gezicht.
‘Bah!’ zei ik lachend.
Ik meende het wel. Weeïg en zoet. Ruben strekte zijn hand naar me toe.
‘Nou, hapje dan,’ zei ik.
Ruben had zijn mond al open. Hij vond het echt lekker. Hij lachte, al had hij het nog niet doorgeslikt. Er liep wat langs zijn kin naar beneden. Ik grinnikte en veegde het met een doekje weg.
‘Ja zeg!’ Ik lachte. ‘Wel opeten hè? Anders kan ik het net zo goed meteen in je trui smeren.’
Hij graaide naar me, sloeg bijna de lepel uit mijn handen. Ik hield de lepel voor zijn mond. Hij hapte. Deze keer kwam er niets naar buiten. Ik moest nu even serieus blijven kijken. Ik wist dat als ik nu zou lachen, dan deed hij dat ook. Ik zag mijn vader kijken.
‘Nog een hapje,’ zei ik. ‘Ruben is lief.’
‘Lief!’
Mijn moeder glimlachte. Ik gaf hem de volgende lepel. Ruben at goed door, zonder al te veel te knoeien. Hier en daar liep er wel wat langs, maar ik had het wel eens erger gezien.
‘Op!’ zei ik na de laatste lepel.
‘Ja!’
Ik pakte het doekje en maakte zijn gezicht schoon.
‘Goed gedaan, Ruben.’
‘Ja!’
‘Kus?’
Ik tuitte mijn lippen en boog naar voren. Hij lachte en gaf me een kus. Banaan. Ik hield mijn hoofd vlak voor die van hem, keek in zijn ogen en wreef over zijn hoofd.
‘Ruben lief.’
‘Lief.’
Mijn moeder zat vertederd te kijken. Ze pakte zijn hand, hij liet het toe. Maar hij bleef wel naar mij kijken. Hij zat even rustig, ademde met half open mond en staarde in mijn ogen. Ik glimlachte. Dat verbrak de magie. Hij kraaide, zijn hand sloeg tegen mijn hoofd.
‘Au,’ lachte ik.
Ik pakte zijn hand en hield die stevig vast. Ruben lachte.
‘Mij een beetje stiekem slaan hè?’
‘Ja!’
Nu lachte ik helemaal. Hij had geen idee van wat ik zei en dat gaf af en toe grappige antwoorden. Ik omhelsde hem en knuffelde.
‘Ja.’
Hij had mijn hoofd stevig vast, mijn neus zat onder zijn oor. Ik kuste zijn nek, zachtjes. Hij kreunde tevreden.
‘Maak je hem niet te wild?’ vroeg mijn vader voorzichtig.
‘Neuh, beetje uitkuren,’ zei ik. ‘Hè Ruben? Beetje gek doen.’
Ik streelde met een vinger in zijn nek. Daar werd hij rustig van. Zijn ademhaling ging langzamer, zijn hand tegen mijn zij bleef liggen. Zijn vingers bewogen voelde ik, maar verder niet.
‘Lief,’ fluisterde ik.
Hij glimlachte alleen maar. Ik sloot alles buiten. Ik hoorde en voelde alleen Ruben nog maar. Hij was rustig nu en dat wilde ik niet verstoren.

‘Dag, Ruben,’ zei mijn moeder met een kus op zijn wang, een half uur later.
Mijn vader legde even zijn hand op zijn schouder. Ruben maakte een geluid. Ik kreeg een kus van hem. En hij wilde me niet loslaten. Ik kuste zijn wang en wurmde toen toch uit zijn armen. Ik zou hem twee weken niet zien, wist ik. Ik had alleen steeds een stemmetje in mijn achterhoofd dat dat niet waar was. Lisanne stond er bij en glimlachte.
‘Fijne vakantie,’ zei ze tegen ons.
Ik keek spottend terug. Toen mijn ouders al omgedraaid waren om naar de deur te lopen knipoogde ze.
‘Succes.’
‘Dank je.’ Ik grijnsde. ‘Tot morgen misschien.’
‘Kijk nou maar. Misschien is het wel een goed idee om even op vakantie te gaan.’
‘Ligt er aan wat ze te vertellen hebben.’
Ze kneep in mijn arm en liet me toen gaan. Ik zwaaide nog een keer naar Ruben en liep snel achter mijn ouders aan. Ik kreeg steeds slechtere zin achter in de auto. Ik moest met mijn ouders praten. Ik wist alleen niet hoe. En we gingen op vakantie waar ik geen zin in had. Ik keek hoe laat het was. Geen tijd meer om nog even naar het park te gaan. Het was al laat in de middag, we zouden zo wel gaan eten. Vanavond dan misschien nog even. Ik wilde Stijn nog zien voordat ik twee weken weg ging. Ik had het gevoel hem zo in de steek te laten, zomaar ineens verdwijnen zonder wat te zeggen. Ik vond dat ik het niet kon maken, hij had me geholpen met alles. Ik zat nu weer lekker thuis, voor hem ging de shit gewoon door. Mijn vader reed langs het tankstation. Tank vol, morgen weg.

‘Jarno, moet je je koffer niet pakken?’ vroeg mijn moeder.
Ik zat onderuit in de bank naar de tv te kijken. We hadden net gegeten.
‘Hmm.’
‘Jarno? Wat is er?’
Ik haalde mijn schouders op, zag mijn vader kijken.
‘Geen zin in vakantie?’ vroeg mijn moeder.
Ik keek haar aan.
‘Nee,’ zei ik rustig. ‘Ik vind het raar allemaal.’
‘Dat is het ook,’ zei ze begripvol. ‘Maar eventjes eruit zal ons goed doen.’
‘Ik ben net terug,’ zei ik twijfelend. ‘We hebben het er helemaal niet meer over gehad.’
Mijn vader keek strak. Hij had duidelijk moeite om er over te beginnen.
‘Ik weet niet wat ik moet denken,’ zei ik.
Hij stond op, zag ik. Hij kwam rustig naar me toe, ging in de andere bank zitten.
‘Ik weet ook niet wat ik moet zeggen jongen,’ zei hij.
‘Ik dacht op zijn minst op mijn flikker te krijgen.’
‘We zijn blij dat je terug bent.’
‘Dat snap ik ook wel. Ik ook.’
Mijn moeder ging naast mijn vader zitten.
‘Maar,’ ging ik verder, ‘er is van alles gebeurd, en sinds ik terug ben wordt er helemaal niet meer over gepraat. Alsof er niets gebeurd is. Is alles nu ineens oké of zo? Vinden jullie het nu niet meer erg?’
Mijn vader probeerde een glimlach.
‘Ik heb lang gepraat met de ouders van Ralf,’ zei hij. ‘Ik snap nu ook wel dat jij jezelf niet kunt veranderen. Ik heb er nog steeds moeite mee. Kan me er niets bij voorstellen.’
Ik keek alleen maar naar de tafel.
‘Ik hoop ook niet nog een keer zoiets te zien als toen in de tuin. Ik verbied het je. Ik kan je misschien niet tegenhouden, maar ik wil het hier in huis niet hebben.’
‘Ik zorg er wel voor dat je het niet meer ziet.’
‘Gewoon ook niet doen hier. Sorry jongen, ik keur het nog steeds niet goed. Ik kan het niet accepteren.’
‘Ik kan Ralf dus ook niet uitnodigen hier?’
‘Ik heb daar moeite mee. Ik kan je verder niet tegenhouden, wat je buiten de deur doet moet je zelf weten. Onder mijn protest.’
‘En,’ vulde mijn moeder aan, ‘ik hoop dat je uitkijkt met wie je omgaat.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik. ‘Als het een meisje was geweest dan had ik dat ook gedaan. Ik ben niet dom, zeg.’
‘Dat weten we, jongen,’ zei ze.
‘Nou dan. Ik kijk echt wel uit hoor.’
Zo kijken we er tegen aan,’ zei mijn vader.
‘Oké,’ zei ik uit het veld geslagen. ‘Ik snap het. Ik zal er rekening mee houden.’
Het was even stil.
‘En de vakantie?’ vroeg mijn moeder.
Ik wist het niet.
‘Het is allemaal nog zo raar,’ zei ik. ‘Ik ben net thuis. Ik heb geen zin om weg te gaan.’
Dat had ik wel, maar niet met hun. Ik wilde gewoon Ruben zoveel mogelijk zien, en Stijn wilde ik opzoeken.
‘Ja,’ zei ze twijfelend, alsof ze het ook even niet meteen wist.
‘Jullie mogen wel gaan,’ zei ik.
‘Nee,’ zei mijn vader, ‘we laten je niet alleen hier in huis.’
‘Kan best.’
‘Wil je hier blijven vanwege die Ralf?’
‘Nee. Daar heb ik ook niets mee.’
Mijn vader keek afkeurend. Hij was het er duidelijk niet mee eens dat ik zomaar zonder een relatie te hebben met Ralf had liggen rotzooien. Als het dan toch zo moest zijn, dan had het ook iets serieus moeten zijn.
‘Ik wil gewoon thuis blijven. Alles op een rijtje zetten.’
‘Is het vanwege ons?’ vroeg mijn moeder.
Daar stelde ze een goede vraag, misschien wel, misschien niet.
‘Misschien,’ zei ik. ‘Maar dat is het echt niet alleen. Ik ben net thuis, en om nou weer meteen ergens anders heen te gaan…’
Mijn vader knikte. ‘Misschien is het ook niet verstandig om dat te doen.’ Hij keek naar mijn moeder. ‘Ik weet het ook niet.’
Mijn moeder zuchtte. Ze had zich duidelijk verheugd op een tijdje Toscane, wij samen.
‘Dan moeten we maar thuisblijven denk ik,’ zei ze.
Van binnen was ik opgelucht, maar dat liet ik niet merken. Mijn vader ook niet. Toch zag ik aan zijn gezicht dat hij ook niet wilde gaan.
‘Dan blijven we thuis,’ zei hij neutraal. ‘Ik ga het morgen wel regelen.’
Ik stond op en liep naar mijn kamer. Opgelucht.

‘Hier,’ zei mijn vader toen hij een uur later mijn kamer op kwam, ‘en jouw internet doet het ook weer.’
Ik pakte mijn BlackBerry aan. ‘Dank je.’
‘Je snapt ons toch wel?’ vroeg hij.
‘Jawel,’ zei ik.
Hij glimlachte en draaide weer om. ‘Dank je.’
Ik snapte ze wel. Sterker nog, ik begon het steeds meer te begrijpen. Het maakte me steeds kwader. Volgens mij was ik gewoon terug bij af. Bijna dan. Volgens mij ging hij me niet meer verbieden contact te hebben met bijvoorbeeld Ralf, maar hij wilde het gewoon niet weten. Hij wilde niets weten. Alles wegduwen, als je er niet over praat dan is het er ook niet. Hij ontkende alles gewoon! Typisch mijn vader. Zijn eigen wereld, zijn eigen ideaalbeeld. Alles wat er niet in paste dat bestond gewoon niet voor hem. Terug bij af. Stiekem doen, niets laten merken. Hij kon het zo krijgen als hij dat wilde. Mij best. Dat was ik al een tijdje gewend, voordat hij het ontdekte. Met Ralf werd het verder toch niets, en voor ik weer een andere jongen had leren kennen, dat kon ook nog wel even duren. Ik checkte of ik al een berichtje van hem had terug gekregen. Niets. Ik glimlachte om mijn oude telefoon. Ik zette hem uit, haalde de simkaart eruit en stopte die terug in mijn nieuwe. Ik hing hem meteen aan de oplader en liet hem op mijn bureau liggen. Ik wilde net achter mijn computer gaan zitten toen mijn telefoon piepte. Berichtje van Jorick, met de vraag of ik nog naar het bankje kwam. Ik liet mijn computer aan staan, trok mijn telefoon van de lader en pakte mijn schoenen. Een beetje nerveus ging ik naar de woonkamer.
‘Ik ben naar de rest,’ zei ik zo gewoon mogelijk.
‘Oké,’ zei mijn moeder vrolijk terug.
Mijn vader zei niets, zoals gewoonlijk. Maar ze verboden het me niet. Geen woord erover. Ik controleerde of ik mijn sleutels had en trok de voordeur achter me dicht. Ik voelde me bekeken toen ik door de straat heen liep. Raar. Er zaten er minder in het parkje dan normaal. Ze staken hun hand op toen ze me zagen. Met een grijns zwaaide ik terug naar het groepje.
‘Weer terug van vakantie?’
‘Ja,’ lachte ik.
‘Waar ben je geweest dan?’
‘Familie.’
‘Had je niets over verteld.’
‘Nee, was ook een beetje last minute. Maar was wel leuk.’
Jorick keek naar me. Dit viel nog niet mee, ik hoopte maar dat er niet teveel vragen gesteld gingen worden. Ik moest uitkijken met wat ik zei, de kans was best groot dat iemand me tussendoor nog in de stad had gezien. Iemand lachte. Ik keek er meteen naar, ik zocht afleiding. Dat lukte. Niemand stelde nog vragen aan mij. Gelukkig. Tussendoor hield ik mijn telefoon in de gaten, maar ik kreeg geen berichtje. Niet van Stijn, niet van Ralf. Ralf was op vakantie, wist ik. En Stijn? Had die eigenlijk wel een telefoon? Ik wilde naar het park, even kijken of hij er was.
‘Diederik,’ zei ik voordat ik er verder over nadacht, ‘mag ik even jouw fiets lenen?’
Hij keek me verstoord aan. ‘Mijn fiets lenen?’
‘Ja, even. Hooguit half uurtje.’
‘Wat ga je doen dan?’
‘Even iets wegbrengen, ben zo terug. Ik heb iets geleend van iemand.’
Hij stapte van zijn bagagedrager en duwde de fiets naar me toe. ‘Mij best.’
‘Bedankt, man,’ zei ik bijna opgelucht.
Ik pakte de fiets en stapte op. ‘Tot straks.’
Jorick keek verbaasd. Ik knipoogde en reed weg. Ik stuurde de fiets snel door de straten heen, richting het park. Ik moest Stijn even zien. Ik hoopte maar dat hij er was. Ik reed het park in en keek rond. Niemand te zien. Iets verderop zag ik het groepje zitten. Ik reed voorbij en stopte.
‘Rooie ergens gezien?’
Ze schudden hun hoofd.
‘Vanmorgen nog even, maar hij was snel weer weg,’ zei de man die ik ook op het station had gezien, de dag dat ik naar huis ging.
‘Oké, dank je,’ zei ik.
Teleurgesteld reed ik verder. Ik reed rond, ook door het verboden gedeelte. Ik kwam die ene vent weer tegen die me had gepijpt.
‘Hey,’ zei hij meteen vrolijk.
‘Hoi,’ moest ik terugzeggen.
Ik reed gewoon door, maar hij hield me tegen.
‘Geen zin om even een zakcentje te verdienen?’
‘Nee,’ zei ik kort.
‘Weet je waar dat maatje van je is?’
‘Nee, die zoek ik ook.’
‘Er is toch niets mis met hem? Ik heb hem al een paar dagen niet gezien.’
‘Nee, er is niets mis met hem. Nou, ik moet verder.’
Voor hij nog iets kon zeggen reed ik door. Er was nog maar één mogelijkheid, als hij tenminste niet thuis was. De slaapplek. Als hij daar was, dan was hij er wel erg vroeg. Het was het proberen waard. Ik reed achterom door het park en stapte af op de plek waar we normaal tussen de struiken schoten. Ik duwde de fiets van Diederik mee. Uit het zicht van het pad liet ik hem staan en sloop door. Ik zag hem eerder dan hij mij.
‘Hey,’ zei ik.
Hij draaide zich om. ‘Wat doe jij hier?’
‘Je bedanken voor de was, en alles wat je voor me gedaan hebt.’
‘Het zal wel. Niets te danken. Nou, wegwezen.’
‘Stijn? Ik meen het hoor.’
‘Ik ook. Hop,’ zei hij met een gebaar, ‘wegwezen.’
‘Stijn, wat is dit?’
‘Hé, jij bent weer naar huis. Je bent klaar hier. Geen reden om hier dan nog te komen. Ga lekker op vakantie, Rich Boy. Gaat je vriendje ook mee?’
‘Mijn wat?’
‘Je vriendje. Die jongen waar je mee in de tuin hebt liggen rotzooien. Die je gister van het station gehaald heeft.’
‘Dat is mijn vriendje niet, dat was gewoon een goede vriend uit mijn straat.’
‘Whatever.’
‘Hoe weet jij dat trouwens?’
‘Eentje van de nachtploeg heeft je gezien daar.’
‘Heeft ie je dat verteld?’
Hij werd fel. ‘Nadat ik bij iedereen nagevraagd had waar je was ja. Ik heb godverdomme alles afgezocht naar je. Je was nergens meer.’
‘Ik had een briefje neergelegd.’
‘Die vond ik pas later. Hij vertelde me dat een jongen je had aangesproken op het station en dat je met hem mee bent gegaan. Toen wist ik wel genoeg.’
‘Dat is gewoon een vriend van me. Die jongen van toen in de tuin zie ik nooit.’
‘Whatever. Nou, opzouten. Lekker op vakantie jij. Stijntje redt zich wel, ik heb geen zin in medelijden.’
Hij gaf me een duw en draaide zich daarna om. Zonder nog iets te zeggen liep hij de andere kant uit, terwijl hij geërgerd de takken van zich afduwde.
© 2011 Oliver Kjelsson